Spiritualiteit en liturgie: verkenning van een speelveld

Auteur: Niek Schuman

Inleiding

Liturgie kan worden opgevat als uitbeelding van verbeelding: van dat wat geen oog nog heeft gezien. Pas in meer afgeleide zin kan men bij het woord ‘liturgie’ ook denken aan een orde van dienst, al dan niet vastgelegd op papier. Herman Wegman heeft dat voorbeeldig onder woorden gebracht: ‘Wat gelovige mensen zich voor ogen stellen omtrent de zin van hun bestaan, welke zingeving zij aan hun leven willen geven, wat zij geloven omtrent hun toekomst, dat alles wordt in de verhalen, liederen en gebeden van de liturgie verbeeld. In een taal en in tekens die wij niet zelf hoeven te scheppen, maar die ons een thuis bieden’ (Wegman, 1991, 9).
Deze bijdrage biedt een viertal notities over de liturgie als een van de werkvelden van de pastor. Dat viertal wordt onder spirituele belichting tot vier lijnen die het speelveld van de liturgie markeren. Het gaat daarbij om niet meer dan een onderscheiding: de lijnen vloeien in elkaar over, vallen soms nagenoeg samen. Nog weer nader beschouwd lijken ze vier onderling verwiselbare segmenten te omranden van een speelveld dat van een rechthoek allengs overgaat in een cirkel. De eerste lijn is vooral bijbeltheologisch van aard; de tweede accentueert meer specifiek het liturgische; de derde verbindt taal en teken van de liturgie met de heilige Geest zelf; de vierde biedt tenslotte enkele praktische uitwerkingen.

1. De tabernakel: geestkracht en creativiteit

Men wijst er vaak op dat het midden van de vijf boeken van Mozes, gevormd wordt door het boek Leviticus, met voorschriften van liturgische aard. Het midden van dat boek wordt weer gevormd door het hoofdstuk over Grote Verzoendag (Leviticus 16). Daarmee staat dit indrukwekkende ritueel centraal in de Tora als geheel. Het spreidt zijn licht naar achteren en naar voren uit over het Onderricht van Mozes en geeft daaraan een diepe spirituele betekenis.
Deze constatering is op zichzelf niet onjuist, maar ze is niet de enige die in dit verband van belang is. Er is immers ook het boek Exodus, het boek met het grote bevrijdingsverhaal dat aan de instructies over offers en feesten voorafgaat. Het is verrassend om te zien hoe daarin het verhaal van de uittocht uit Egypte als land van duisternis en dood wordt verbonden met de vervaardiging van die draagbare woning Gods, de tabernakel. Op het grensvlak van deze twee delen, uittocht en tabernakel, staat de goddelijke zelfpresentatie, als aanhef van de Tien Woorden: ‘Ik ben de Levende, jullie God, die jullie uit het diensthuis geleid heb’ (Exodus 20:2). De allerlaatste notitie in Exodus 40:38 over de tekenen van wolk en vuur onderstreept enerzijds dat de Onzienlijke present zal zijn in en rondom de ’tent van de ontmoeting’. Anderzijds kan ‘Die er zijn zal’ onmogelijk daarin worden opgesloten.
Deze opbouw van het boek Exodus is al even veelzeggend als die van de Tora als geheel. Gods handelen in de geschiedenis wordt verbonden met woorden, symbolen en rituelen waarmee mensen dat handelen betuigen. Zonder het laatste zou er van het eerste geen sprake zijn: dáár, in de verhalen, liederen en gebeden van de liturgie, wordt dat handelen als het ware pas opgeroepen. Maar het is ook omgekeerd. Zonder het eerste zou het laatste geheel betekenisloos zijn: alle mythe en rite die niet op Gods grote daden doelen, verwijzen naar niets.
Nu zijn hierbij enkele interessante observaties te maken. De eerste betreft de drievoudige bedekkingslaag van de tabernakel: ruwe roodgeverfde huiden van rammen aan de buitenkant, een weefsel van geitenhaar in het midden, en een kostbare laag van fijn linnen met blauw en rood als hoofdkleuren aan de binnenkant. De plaats waar het spel gespeeld wordt, kan er zelfs in de woestijn kennelijk niet fraai genoeg uitzien. Hetzelfde geldt vervolgens van de voorwerpen die in de liturgische speelruimte komen te staan. Men denken aan wasbekken, wierookvat, kandelaar of tafel, dienend voor de rituelen met het water, de wierook, het licht en het brood. Het geldt in feite van heel dit bijzondere, bewegelijke heiligdom. De vervaardiging daarvan is als een tweede schepping, een ordening van schoonheid in de chaos van het bestaan. Als het allemaal voltooid is, laat Mozes in Exodus 39:33-42 zijn oog over alles gaan. Hij zag dat het goed was en hij zegende de makers.
Die makers stonden onder leiding van ene Bezaliël. Van hem, tenslotte, wordt gezegd dat hij bij name geroepen is door de Levende. Meer in het bijzonder blijkt hij van Godswege vervuld met ‘de geest Gods, met wijsheid, inzicht en kennis’ (Exodus 35:30 en 31). Dat is een opvallende formulering. Wijsheid, inzicht, kennis, die woorden stammen uit de sfeer van de wijsheidsliteratuur. De spiritualiteit daarvan is gericht op ordening van het chaotische bestaan met zijn chaotiserende tendenzen. En weer roept dat de herinnering op aan de schepping: ‘De Levende heeft door wijsheid de aarde gefundeerd, door inzicht de hemelen bevestigd, door kennis de waterdiepten gekliefd’ (Spreuken 3:19 en 20).
Het heilig spel van de liturgie wordt gespeeld in creativiteit en schoonheid. Dat is de eerste lijn die getrokken kan worden. Om ook maar een vermoeden op te roepen van dat wat geen oog heeft gezien, is een ruimte nodig die de verbeelding stimuleert. Het oog wil ook wat, in de ontmoeting met de Onzienlijke zelf. En er zijn mensen nodig die in de ordening van die ontmoeting voorgaan met de geest van wijsheid, inzicht en kennis.

2. Liturgie als spel van verbeelding

Hierboven is enkele keren het woord ‘spel’ gebruikt in samenhang met de liturgie. We hoeven van dat woord al evenmin te schrikken als van, bijvoorbeeld, ‘verbeelding’ of ‘mythe’. Het wil aanduiden dat alles wat wij mensen in liturgisch verband tot uitdrukking brengen, een verwijzing blijft naar een werkelijkheid die wij niet kennen. We kunnen er een vermoeden van hebben, we kunnen ons vertrouwen stellen in wat generaties vóór ons inzake die werkelijkheid hebben betuigd, maar kennen doen we haar niet. We kunnen niet eens bewijzen dat die bedoelde werkelijkheid wel bestaat. Wat we kunnen, is ons ‘kennen ten dele’ uitspelen en uitbeelden, in goed gezelschap van een stoet van getuigen vóór ons en mèt ons onderweg naar een ‘kennen in volkomenheid’.
In het licht hiervan kunnen we spreken van de liturgie als spel van verbeelding. De woorden, de gebaren, de muziek, de bewegingen, de getekende, geschilderde of gebeeldhouwde afbeeldingen, de ruimte waarin zich dat alles afspeelt, ze vormen een samenspel dat net als een ’treffend’ verhaal of een ‘raak’ gedicht ons zicht geeft op een werkelijkheid waarop wij hopen. Dat laatste is bedoeld in de geest waarin Hebreeën 11 en 12 daarvan getuigen: als hoop die we delen met tallozen vóór ons en om ons heen. Precies dat bedoelde ook Wegman toen hij, sprekend over de liturgie van Pinksteren, zei: ‘”Als Mozes” is, dunkt mij, de kern van alle liturgie. Zij viert wat al is geschied in de Zoon van de mensen; zij kijkt uit naar wat nog niet is, het land en de messiaanse tijd’ (Wegman 1999, 275). In het verlengde van de eerste lijn, hierboven getrokken, kunnen we hieraan nu nog iets toevoegen.
Na de uittocht uit Egypte komt Israël dus bij de Sinaï, de heilige berg die door Mozes zal worden beklommen. Daar ontvangt hij de Tien Woorden, proclamatie van de God die zijn volk uit het diensthuis geleid had. Maar feitelijk gaat het dan pas echt goed beginnen. Dan pas begint de grote tocht naar het land van belofte, ergens in de verte. En dan pas krijgt het spel van de liturgie zijn zingeving. De tabernakel als draagbaar heiligdom, en alle kunstzinnigheid daaraan besteed, ze verwijzen naar het land van belofte daar achter de steeds maar wijkende horizon, en naar de goddelijke presentie midden in Israël ‘op al zijn tochten’. Aldus de laatste woorden van het boek Exodus, 40:38. Ze belichten de liturgie als een spel van het volk Gods onderweg, een spel vol beweging.

3. De apostel Paulus Klee

Daarmee komen we bij de derde lijn die het liturgische speelveld markeert. Dat ‘spel van beweging’ waarover het zojuist ging, krijgt in de vroege joods-christelijke gemeente van Jeruzalem een nieuwe impuls. Handelingen 2 verhaalt van de uitstorting van de heilige Geest. Dan komt de beweging er inderdaad pas goed in, ook liturgisch. Aan het slot van dat zelfde hoofdstuk vinden we al direct de vermelding van alle ‘heilige spelen’ die men wel pleegt te onderscheiden: de lofprijzing, de gebeden, de verkondiging, het offer, het sacrament, de spirituele extase (met Lang 1997). Waar het hier nu om gaat, is het verband tussen de Geest en het liturgische spel, de liturgische verbeelding. We kunnen ook zeggen: het verband tussen geestkracht en liturgische verbeeldingskracht. Wie, soms even, zou willen reiken tot de diepste lagen van de spiritualiteit van het liturgisch bedrijf zelf, zal zich iets hiervan eigen dienen te maken.
De oude kerk heeft in de eerste eeuwen na Christus vijftig dagen lang Pasen en Pinksteren als één geheel gevierd. Inderdaad, Pasen en Pinksteren vielen als het ware op één dag (zie trouwens ook Johannes 20:1-18 èn 19-23). In het getijdengebed wordt ook nu nog dagelijks in de tijd van Pasen tot en met Pinksteren de antifoon uit Psalm 118:24 gezongen: ‘Dit is de dag die de Levende gemaakt heeft. Laten wij juichen en daarover vreugde bedrijven!’. De doortocht van de Gekruisigde door de diepte van de dood, zijn verheffing in den hoge tot koning der wereld (‘Hemelvaart’), en de neerdaling van de Geest op wie van dit alles getuigen, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De weg van de liturgie beeldt deze beweging uit, niet zonder bijbehorende bewogenheid.
Hiermee wil gezegd zijn dat juist onder spirituele belichting de zo geheten epiklese van eminent belang is. Het is de aanroeping en verwachting van de heilige Geest in de liturgie van het goddelijke Woord en in die van het heilige Teken. Om met het laatste te beginnen: het is boeiend om te zien hoe deze epiklese zowel in de klassiek-katholieke als ook in de klassiek-gereformeerde viering van het avondmaal terug is te vinden. De meeste tafelgebeden in het Dienstboek 1998 (208-336) bieden voorbeelden te over. Maar ook in de daar opgenomen ‘avondmaalsformulieren’ (337-353) vinden we regelmatig uitspraken terug over ‘de werking van de heilige Geest’. Het gaat daarbij om het vertrouwen dat we zullen eten en drinken het leven dat niet vergaat.
Soortgelijk is de inzet van wat wel genoemd wordt: het gebed om verlichting met de heilige Geest bij de opening van de Schriften. Nù gaat het er om het Woord te horen als het leven dat niet vergaat. Minder bekend daarbij is, dat dit gebed is afgeleid van het eigen, zeer oude zondagsgebed van Pinksteren zelf. Daarin ging het over de vernieuwing van het gezicht van de aarde, over geestkracht en heelmaking, over vrijmoedigheid en vurigheid van de messiaanse getuigen, en over een taal waarin de volken God en elkaar kunnen verstaan.
Wie onder spirituele belichting over liturgie wil nadenken, en vooral: wie daarin voorgaat, kan niet zonder verbeelding. En die verbeelding, wil ze niet richtingloos en daarmee zinloos worden, kan niet zonder het gebed om de Geest. ‘Hoe kan dit geschieden?’, vraagt Maria aan de goddelijke bode. Deze antwoordt met verwijzing naar de profetie: ‘niet door macht, noch door geweld, maar door mijn Geest’ (Lucas 2:34 en 35; Zacharia 4:6). Hoe kunnen we blijven spreken van wat geen oog heeft gezien en waar we geen enkel tastbaar bewijs van bezitten? Een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt beantwoordt dit zo:

De vleugels van de Heilige Geest
ruisen op goddelijk gezag
in de naam van Johann Sebastaan Bach,
de streling van hun schaduw geneest
de pijn van Mozart tot geluid,
en de apostel Paulus Klee
tekent de schepen op de zee
boven hun eigen zwaarte uit.

4. Zorgvuldig en vindingrijk

De laatste lijn die valt te trekken loopt langs een aantal punten die met het voorafgaande verband houden, nu wat meer praktisch toegespitst. Om eerst de derde lijn te vervolgen: goede liturgie is per definitie poëtisch. Dat betekent niet dat elke pastor eigenlijk een dichter moet zijn in de engere zin van het woord. Het is integendeel goed om te beseffen dat specifiek dichterschap maar weinigen gegeven is. Gelukkig maar, want dat besef nodigt de pastor uit om zorgvuldige keuzes te maken uit het vele dat er om zo te zeggen al is. Heel veel hoeft niet nog eens opnieuw te worden gemaakt. Van wie geroepen zijn tot voorgaan in het spel van woorden en gebaren, gebeden en rituelen, mag wel worden verwacht dat zij zorgvuldig zullen zijn in de ordening van dat alles, in de keuze van het materiaal dat zich ervoor aanbiedt, en in de uitvoering van het geheel. Wie zichzelf (al te) graag profileert, kan voor anderen een blokkade opwerpen op de weg van de liturgie. Anderzijds, wie erkent zelf geen Bezaliël te (hoeven) zijn, kan de weg van de liturgie voor anderen uitnodigend maken. De hier bedoelde zorgvuldigheid veronderstelt dus een grote mate van bescheidenheid. Juist het besef ambtsdrager te zijn, niet meer en niet minder dan ‘medium’, wil men: ‘go between’, tussen God en gemeente, kan hier helpen.
‘Spiritualiteit is de woorden vervoegen in een onbepaalde tijd’, aldus Wegman, op zijn beurt geïnspireerd door de dichter Gerrit Achterberg (Wegman 1999, 28). Hij bedoelt: het gaat er in de liturgie om, de woorden (en gebaren) niet te laten steken in de bepaalde tijd van het hier en nu. Daar komen die woorden en gebaren wel vandaan, maar zij kunnen door de voorganger/pastor zò worden vervoegd, dat de onbepaalde tijd van de ultieme werkelijkheid erdoor aangeraakt wordt. Ik zou erbij zeggen: erdoor wordt opgeroepen. Dat houdt niets hoogdravends in. Het vraagt wel om vindingrijkheid in het zoeken vàn, en om zorgvuldigheid in het omgaan mét die liturgische woorden en gebaren. Dat geldt zowel voor die welke het al heel lang hebben gehouden, als ook voor die welke in eigen tijd en context zijn ontstaan.
Ambachtelijke kennis van liturgische zaken (en daardoor thuis in bijvoorbeeld het Dienstboek 1998); vindingrijkheid in het gebruik van teksten en thema’s die voor die en die liturgische bijeenkomst of dat en dat liturgisch patroon geschikt zijn; zorgvuldigheid en bescheidenheid in het overbrengen daarvan in woord en gebaar, taal en teken; oefening in het onderscheid tussen de stimulerende en inspirerende rol van de voorganger enerzijds, te sterke persoonlijke profilering anderzijds; oefening ook, tenslotte, in persoonlijke toeëigening van wat gaat worden gezegd en gedaan – dat alles hoeft voor geen enkele pastor te veel gevraagd zijn. En dat alles kan, misschien tot eigen verbazing, de voorganger zelf en heel de liturgie vierende gemeente aanraken met ‘de tintelende taal van de achter alle kwaad verrijzende dageraad’ (Nijhoff). Zo komt net als in de woestijn telkens even die werkelijkheid in zicht waarheen het onderricht van Mozes en het draagbare heiligdom van Bezaleël bleven verwijzen.

Literatuur

B. Lang, Sacred Games: a history of christian worship, New haven/London 1997 (Duitse ed. 1998)
Huub Oosterhuis, ‘De taal van de liturgie’, in: A. Vernooij (red.), Liturgie en muzische taal, Kampen 2000, 63-79
P. Oskamp/N.A. Schuman (red.), De weg van de liturgie: tradities, achtergronden, praktijk, Zoetermeer 20013, spec. 37v., 49v., 379-387
N.A. Schuman, Voortvarend en vierend: stap voor stap door het boek Exodus, Delft 1985
H.A.J. Wegman, Riten en mythen: liturgie in de geschiedenis van het christendom, Kampen 1991
H.A.J. Wegman, Voor de lange duur: bijdragen over liturgie en spiritualiteit, Baarn 1999, spec. 17-48 en 261-278


Niek Schuman, ‘Spiritualiteit en liturgie: verkenning van een speelveld’
te verschijnen in bundel Spiritualiteit red. Dr K. Bras, Kampen 2001