Auteur: Niek Schuman
Wie op de grond staat en dan hoog omhoog
kijkt naar het saamgebundelde verschiet
van zuilen en van bundelpijlers, ziet
de god van de gotiek van oog tot oog.
Zo begint Jan Willem Schulte Nordholt zijn gedicht over de kathedraal in Amiens. ‘God is licht’. Dát is de God van de gotiek, tot hoog reikend bouwwerk geworden in kerken en kapellen van Parijs en van de wijde cirkel daar omheen. Ook in de kathedraal van Reims, waarin sinds Clovis (koning 481-511) al zijn opvolgers gezalfd en gekroond zijn.
Maar niet die hoge heren, zelfs niet dat hoge licht, was het wat mij zo raakte toen ik de kerk binnen wilde gaan. Het meest treffend, troostrijk en ontroerend was de verzameling van tientallen standbeelden van bijbelse figuren en heiligen in de bogen van de drie toegangsportalen. De steenhouwers zelf, en niet minder de vrouwen en mannen die voor hen model hebben gestaan, moeten vriendelijke lieden geweest zijn. Geen monsters hier, geen duivels zoals nog wel in menige romaanse kerk, maar de uitstraling van Gods vriendelijk aangezicht zelf. Dat raakt je en sterkt je verbeelding.
Maria, opgesteld in het middelste portaal, begrijpt dat wel. Onze Lieve Vrouwe van Reims, omringd door figuren uit haar leven, staat er opgewekt bij, kindje Jezus op de linkerarm. Als laat ze hem vol trots zien aan de olijk kijkende engel direct naast haar: ‘Kijk, Gabriël, jouw vlees geworden boodschap!’. En Gabriël glundert. Zijn neus is geschonden door een granaat uit de Eerste Wereldoorlog – ook engelen zijn blijkbaar niet onschendbaar. Maar het deert hem niet, hij blijft glunderen. Door dit hoofdportaal schreden ooit al die machtige lieden: Clovis of Karel VII (in het gevolg van Jeanne d’Arc) of later die Lodewijken met hun pracht en praal. Zágen ze dit, dééd het hun iets?
Er is meer. Ik laat het rechterportaal met zijn twaalf beelden voor wat het is (heel mooi) en ik kijk naar het linkerportaal. Opnieuw twaalf beelden, waaronder twee engelen. Één daarvan staat bekend als ‘De glimlach van Reims’. Mona Lisa religiosa, de Gioconda van het Noorden met vleugeltjes, het hoofd schuin naar rechts gekeerd, naar een andere engel die al bijna even vriendelijk terugkijkt. Het kan niet anders: die hemelse boden hebben een geheim. Ze weten iets dat wij eigenlijk ook best mogen weten – is het nu niet, dan toch later. En ik probeer alvast maar iets.
In het Frans heet deze engel le sourire. Dat rijmt zo mooi op le soupir, zucht en verzuchting. Achter ‘le soupir’ verschijnt het vertroostende visioen van ‘le sourire’. Glimlachende engel van Reims, hoe moet het toch met ons, waar gaat het met deze wereld naar toe? Zij zou misschien het volgende antwoorden.
In de Eerste Wereldoorlog, op 19 september 1914, werd de kathedraal getroffen door honderden granaten. Mijn hoofd viel in vierentwintig brokstukken uiteen. Vierentwintig, welgeteld. Laten we zeggen: twaalf brokstukken van Israël en twaalf brokstukken van de volkerenwereld. Maar mijn engelenhoofd is geheeld. Mijn soupir werd weer sourire, een glimlach van hoop voor ieder die hier binnengaat. En mijn boodschap, mijn annunciatie aan jullie is mijn associatie met aan Romeinen 8:18: ‘Ik ben ervan overtuigd, dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de luister aan ons zal worden geopenbaard’.
‘Interpretatie’ 15/3 (2007)