Auteur: Niek Schuman
Het is wel even schrikken als midden in de even stille als heilige kerstnacht de goddelijke spotlach uit de hemel losbarst en als een rollende donderslag nog een tijdje blijft narommelen. Daarop waren Witte Huis noch Kremlin in de sneeuw, Elysée noch Torentje ook maar één seconde voorbereid, hoewel zij toch opnieuw voor de gelegenheid hadden verzekerd mensen van goede wille te zijn. Hierin was evenwel niet voorzien. De goddelijke lach is er niet minder gul en dus veelzeggend om, integendeel. Want hij richt zich tot en tegen de machtigen op aarde. Hij barst los in Psalm 2, ‘de’ psalm van de kerstnacht, althans daar waar het liturgische spel naar behoren gespeeld wordt en het niet (helemaal) heeft afgelegd tegen het goed bedoelde, maar niet altijd even stevige knutselwerk van de Werkgroep Kerstnacht. Voor wie dit spel meespeelt wordt ook deze nacht anders dan alle andere nachten, gehoord de fascinerende dramatiek van Psalm 2:
- Waartoe leidt het woeden van de volken,
het rumoer van de naties? Tot niets. - De koningen van de aarde komen in verzet,
de wereldmachten spannen samen
tegen de HEER en zijn gezalfde: - ‘Wij moeten hun juk afwerpen,
ons van hun boeien bevrijden.’ - Die in de hemel troont lacht,
de Heer spot met hen. - Dan spreekt hij tot hen in woede,
en zijn toorn verbijstert hen: - ‘Ikzelf heb mijn koning gezalfd,
op de Sion, mijn heilige berg.’ - Het besluit van de HEER wil ik bekendmaken.
Hij sprak tot mij:
‘Jij bent mijn zoon,
ik heb je vandaag verwekt. - Vraag het mij
en ik geef je de volken in bezit,
de einden der aarde in eigendom. - Jij kunt ze breken met een ijzeren staf,
ze stukslaan als een aarden pot.’ - Daarom, koningen, wees verstandig,
wees gewaarschuwd, leiders van de aarde. - Onderwerp u, toon de HEER uw ontzag,
breng hem bevend uw hulde. - Bewijs eer aan zijn zoon met een kus,
anders ontvlamt zijn woede, en uw weg loopt dood,
want bij het geringste ontsteekt hij in toorn.
Gelukkig wie schuilen bij hem.
Dramatiek
Er komen nogal wat stemmen aan het woord in deze psalm. Literair gesproken biedt hij zich daarmee aan als een drama. Alleen al in het licht daarvan onderscheidt hij zich sterk van Psalm 1, waar een even kalme als wetsgetrouwe waarnemer goedkeurend lijkt te registreren hoe vanzelfsprekend het de rechtvaardige mens zal welgaan, omdat de Eeuwige zijn weg ‘kent’. Met een nog grotere vanzelfsprekendheid wordt vastgesteld dat de weg van kwaadaardigen teloor gaat. Daar hoeft de Eeuwige niet voor in te grijpen: die weg is van nature doodlopend, zogezegd. Dat is de teneur van Psalm 1. Maar in Psalm 2 is helemaal niets vanzelfsprekend. Al direct in het begin vangen we sinister gemompel van complotterende volkeren op. Hun samenzwering is gericht tegen de Levende zelf en tegen diens gezalfde, de messiaanse koning: ‘Wij moeten hun ketens verbreken, hun boeien ver van ons werpen!’. De vrije markt van de macht is in alle hevigheid losgebarsten.
De volgende scène zet daar direct het volle contrast tegenover. Op zijn hemelse troon breekt de Levende uit in een daverende spotlach. Voor wie het nu nóg niet begrepen zou hebben: de messiaanse koning is door hemzelf en door niemand anders geïntroniseerd op Sion, zijn heilige berg. Tegenover het citaat van de samenzweerders in de eerste strofe staat in de tweede strofe het woord van de Levende, gesproken in toorn.
Dan, het kon niet uitblijven, verschijnt in de derde strofe dat koninklijk personage zelf op het toneel. En opnieuw krijgen we een rechtstreeks citaat te horen, dit keer binnen de woorden van de tweede Ik. Hier spreekt de gezalfde, die de proclamatie openbaar maakt van de eerdere Ik op de Sion: ‘Jij bent mijn zoon, ik heb jou heden tot leven gewekt’. De volmacht die deze koningszoon wordt gegeven, is van dien aard dat de schrik waarvan in vers 5 sprake is niet bepaald overbodig lijkt te zijn.
De stem die zich in de laatste strofe laat horen, sluit hierbij aan. De machtigen der aarde zouden zich alles wat zij zojuist hebben gehoord kunnen aantrekken en aan de zoon hulde kunnen bewijzen. In het liturgische spel is daarin voorzien met de lezing van Epifanie, Matteüs 2, waarin niet alleen de thematiek van het huldebewijs in Bethlehem centraal staat, maar ook die van koning versus koning: de ‘koning der Joden’ versus Herodes.
Eerste of tweede psalm?
Mij gaat het nu overigens vooral om iets anders. De proclamatie van vers 7, kerntekst van de kerstnachtliturgie, wordt al in het Nieuwe Testament geciteerd. Lukas laat in Handelingen 13 Paulus zijn grote rede houden in Antiochië. Na een resumé van Israëls verleden, komt Paulus over kruis én opstanding van Jezus te spreken. En in dat verband citeert hij uit Psalm 2:7 (even later gevolgd door Psalm 16:10).
Het is nogal bijzonder dat hier met zoveel woorden wordt gezegd: ‘Zoals ook in de tweede psalm staat geschreven…’. Zulke precieze aanduidingen ontbreken doorgaans bij nieuwtestamentische citaten. Maar er is iets dat nog curieuzer genoemd kan worden. In een aantal handschriften, waaronder de gewichtige Codex Bezae, luidt het bewuste zinnetje: ‘Zoals ook in de eerste psalm staat geschreven’. De vraag is nu waar dit verschil in telling vandaan komt. Kwam Psalm 1 niet voor in de oudtestamentische psalmtekst waarop Paulus, respectievelijk Lucas teruggrijpt? Werd Psalm 1 als Woord vooraf beschouwd en begon de telling pas bij Psalm 2? Of werden Psalm 1 en 2 als één geheel gezien?
Die laatste opvatting is zowel in vroegjoodse als in vroegchristelijke bronnen terug te vinden. Psalm 2 is dan in al zijn dramatiek het directe vervolg van de schijnbaar zo rustige Psalm 1:
- Gelukkig de mens
die niet meegaat met wie kwaad doen,
die de weg van zondaars niet betreedt,
bij spotters niet aan tafel zit, - maar vreugde vindt in de wet van de HEER
en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht. - Hij zal zijn als een boom,
geplant aan stromend water.
Op tijd draagt hij vrucht,
zijn bladeren verdorren niet.
Alles wat hij doet komt tot bloei. - Zo niet de wettelozen!
Zij zijn als kaf
dat verwaait in de wind. - Wettelozen houden niet stand waar recht heerst,
zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen. - De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen,
de weg van de wettelozen loopt dood.
De derde psalm erbij
Wie nu, alert geworden, nog eens goed de beide teksten doorleest van Psalm 1 en 2, ziet bijzondere verbindingen. Natuurlijk allereerst de omsluiting van het geheel in 1:1 en 2:12 met ‘Gelukkig (de mens/allen) die’. Maar er is meer. De beeldspraak van de weg, in Psalm 1 prominent aanwezig, vinden we terug in Psalm 2. Het spellen (prevelen eigenlijk) van het goddelijk onderricht door de rechtvaardige in 1:2 krijgt bijzonder reliëf doordat het zijn contrast vindt in het gemompel (ook hier letterlijk: het geprevel) van de samenspannende volkeren.
Deze woordelijke verbindingen tussen de eerste en de tweede psalm roepen ook meer dramatische connecties op. In Psalm 1 staat de al met al zo eenzame rechtvaardige als enkeling tegenover een horde kwaadaardigen, die in de eerste en derde strofe van de psalm massaal present zijn. Het is dus in feite helemaal niet een psalm over een brave gelovige die er God als een rustige gewoonte op na houdt. Het lied barst bijna uit zijn voegen van ingehouden spanning. Zal het werkelijk zo gaan als in het slotvers gezegd, gehoopt, geïdealiseerd wordt? Psalm 2 geeft een zeker antwoord, zij het niet definitief: ook hier staat een enkeling tegenover een bende van bedreigers. Dit keer alles op mondiaal niveau. De messiaanse koning, op de heilige berg Sion geïntroniseerd, wordt geconfronteerd met vijandige samenzweringen.
Deze opening van het psalter is veelzeggend. Geheel verschillend van toon, vormen beide psalmen niettemin een dubbelportaal dat toegang verleent tot al wat gaat volgen. Om te beginnen tot Psalm 3, de eerste met een aan David gewijd opschrift. Het is niet David als machtige koning, de man die over muren en borstweringen heenspringt om zijn vijanden als vuil van de straat te vertrappen (zo wel in Psalm 18). Het is de vervolgde David, representant van allen die in het verdere psalmboek uit de diepte zullen roepen om hulp en ontferming.
- Een psalm van David, op de vlucht voor zijn zoon Absalom.
- HEER, hoe talrijk zijn mijn belagers,
velen vallen mij aan, - velen zeggen van mij:
‘God zal hem niet redden.’ sela - U, HEER, bent een schild om mij heen,
u bent mijn eer, u houdt mij staande. - Roep ik tot de HEER om hulp,
hij antwoordt mij vanaf zijn heilige berg. sela - Ik ga liggen, val in slaap
en word wakker – de HEER beschermt mij. - Ik vrees de tienduizenden niet
die mij aan alle kanten omringen. - Sta op, HEER, en red mij, God,
sla mijn vijanden in het gezicht,
breek de tanden van de wettelozen. - Bij u, HEER, is redding,
uw zegen rust op uw volk. sela
Op de rand van zijn ondergang bezingt hij zijn vertrouwen (vers 5):
Roep ik luidkeels tot de Eeuwige
hij antwoord mij vanaf zijn heilige berg.
Heilige berg? Maar die kwam al eerder in zicht, in Psalm 2:6! De heilige berg Sion, locatie van het kroningsritueel in Psalm 2, blijkt ook de plaats waar de Eeuwige de roep om hulp opvangt en omzet in bevrijdend handelen. Met het vertrouwen daarop kan de bidder van Psalm 3 de nacht ingaan (vers 6). Daarmee wordt nu dus ook de derde psalm aan de voorafgaande geschakeld, om er zodoende een samenhangend geheel van te maken.
Zo wordt tenslotte het dubbelportaal verbreed tot een drievoudige entree van het psalter. De rechtvaardige mens, wie het (ooit) goed zal gaan naar de rechtvaardige orde der dingen (Psalm 1) is de messiaanse mens tegen wie de machtigen der aarde zich roeren (Psalm 2). Hij is tevens de lijdende rechtvaardige, die oog in oog met kwaadaardige bedreigers op visionaire wijze zijn godsvertrouwen uitspreekt (Psalm 3). Deze drievoudige toegang ontsluit heel het psalter, elk met een eigen invalshoek. Wie door het middelste naar binnen gaat, hoort bovendien de echo van de goddelijke lach nog lang naklinken.
Noten:
1) Dit verschijnsel, overal in het psalter terug te vinden, staat bekend als ‘concatenatio’, aaneenschakeling (kraaltjes rijgen). Het is één van de memo-technieken bij het mediterend reciteren van de psalmen in volg-orde.
‘Interpretatie’ 14/8 (2006)