Maarten Verkerk, Herordening van het sacrale

Herordening van het sacrale

Religie, ethiek en zorginnovatie

Inaugurele rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar “Reformatorische Wijsbegeerte, in het bijzonder relatie tussen techniek, organisatie en maatschappij’, Maastricht, 5 februari 2010

‘Wat doet een calvinist aan een seculiere universiteitt in het roomse Zuiden?’ Deze vraag, – die Maarten Verkerk meerdere malen gesteld en het bestaan van ‘verschillende werelden’ suggereert, namelijk het sobere calvinisme, de rationele wetenschap en de rijke roomse cultuur, bovendien een vraag typerend voor de tijd waarin we leven, waarin we moeite hebben de relatie tussen cultuur, wetenschap en religie te duiden – werd de inzet van zijn oratie.

Rijke roomse leven

Maarten Verkerk begon zijn oratie met het rijke rooms leven. Ziijn wonen in Zuid Limburg temidden van de roomse cultuur bracht hem in aanraking met de muziek van Olivier Messiaen, die op hem een diepe indruk maakte. Hij liet zijn gehoor fragmenten horen uit Messiaens Tweeluik voor orgel uit 1929, een, stuk met grote verschillen tussen het eerste en het tweede deel, qua compositie. ‘Het eerste deel wordt gekenmerkt door donkere tonen, sterke contrasten en snelle overgangen. De muziek maakt je onrustig, somber, en angstig. Het tweede deel is anders. Het tempo is langzaam, de harmonieën zijn vriendelijk en de klanken zijn helder. Dit deel roept dan ook andere gevoelens op: vrede en harmonie. Er is een duidelijke verbinding tussen beide delen: de melodie in mineur van het eerste deel is de basis voor de melodie in majeur van het tweede deel.’
Een tweede perspectief om naar dit stuk te luisteren is vanuit ‘de intenties en de diepste overtuigingen van de componist. Olivier Messiaen was een praktiserend katholiek. Hij wilde de ‘waarheden van het katholieke geloof’ in zijn muziek uitdrukken. Hij was diep getroffen door de heilige teksten. Hij koesterde grote bewondering voor de natuur, was geraakt door de komst van Christus op aarde en geloofde in een leven na de dood…. In het eerste deel van dit stuk worden de moeiten van het menselijk bestaan op aarde in schrille klanken ‘verwoord’. Het tweede deel tekent de volmaaktheid van het eeuwige leven. … Er is sprake van een religieuze context waarin mensen God willen ervaren.
Er is nog een punt dat Maarten Verkerk naar voren haalde:. ‘Je zou verwachten dat Messiaen een sterk onderscheid maakt tussen sacrale en seculiere muziek. Maar dat is niet het geval. Hij is van mening dat er één werkelijkheid is die je zowel vanuit twee perspectieven kunt bekijken: een sacraal en een seculier perspectief. ‘

Verkenning in de filosofie

We zijn tot nu toe twee verschillende visies tegengekomen. De liberalen stellen dat het sacrale en het seculiere scherp gescheiden moet worden en Messiaen’s visie waarin het sacrale en het seculiere niet gescheiden kan worde staat lijnrecht tegenover de liberale visie dat het sacrale en het seculiere scherp gescheiden moeten worden. Sacraal en seculier kunnen heel verschillende betekenissen hebben. Maarten Verkerk bespreekt het werk van drie filosofen: Szerszynski, Ferry en Dooyeweerd op dit punt. We laten Maarten Verkerk verder aan het woord:

Bronislaw Szerszynski

‘De Engelse filosoof Bronislaw Szerszynski vraagt zich af hoe we de moderne tijd precies moeten beoordelen. Veel wetenschappers stellen dat we in een tijd van ‘onttovering’ leven. We geloven niet meer in goden, geesten en demonen. De wetenschap heeft alle geheimen van de natuur ontsluierd en de moderne technologie beschermt ons tegen haar grillen. Kortom, we hebben gewoon geen goden meer nodig.

Szerszynski vraagt zich af of de wereld werkelijk onttoverd is. Hij is daar niet zo zeker van. Hij meent dat de ene betovering (religie) vervangen is door een andere betovering (wetenschap). En die nieuwe betovering zorgt er voor dat wetenschap als iets vanzelfsprekends wordt gezien en dat religie als iets afwijkends wordt gezien dat verklaard moet worden. En deze opvatting wil hij problematiseren.

Szerszynski geeft een overzicht van de geschiedenis van onze cultuur. Ik pak hier een klein stukje uit. En wel de overgang van het christelijke denken naar het moderne denken. In het christelijke denken zijn het sacrale en het seculiere langs een verticale as geordend. U ziet dat op de dia. Aan de ene kant is de afstand tussen God en werkelijkheid oneindig groot: Hij is de Heilige, de Almachtige en de Verhevene. Maar aan de andere kant is die afstand heel klein: Hij is nabij en staat open voor de mens, bijvoorbeeld in het gebed. In het christelijke denken is het seculiere direct verbonden met het sacrale: de wereld is schepping van God.

Met de opkomst van het moderne denken vindt er een geweldige verandering plaats: de verticale as kantelt. De relatie met God wordt doorgesneden. De wereld wordt seculier in een nieuwe betekenis: namelijk, als een ruimte die alleen seculier is en geen enkele relatie meer heeft met het sacrale. Maar er gebeurt nog iets. Deze kanteling leidt niet tot het verdwijnen van het sacrale, maar tot een herordening: de mens kent zichzelf een goddelijk status toe.

Szerszynski laat zien dat het moderne denken – onder andere met zijn scheiding tussen religie en samenleving – het resultaat is van een langdurig ‘historisch proces’. Dit proces leidt niet tot het verdwijnen van het sacrale maar tot een andere ordening ervan. Szerszynski meent dat het moderne denken geen antwoord kan geven op de problemen van onze samenleving. Op de een of andere manier wil hij herstel van de verticale as.’

Luc Ferry

‘De Franse filosoof Luc Ferry is van mening dat we de filosofie nodig hebben om iets te kunnen ‘begrijpen van de wereld waarin we leven’ en iets te kunnen zeggen over de ‘eindigheid van het leven’. Daarom richt hij zijn aandacht vooral op het begrijpen van de werkelijkheid (theorie).

Het is belangrijk om even stil te staan bij de achtergrond van het woord theorie. Het komt van to theion en dat betekent: ‘ik zie het goddelijke’. Volgens de Griekse filosofen was ‘theorie’ dus een poging om het goddelijke in de kosmos te zien. Zo zagen de stoïcijnen de werkelijkheid als een geordende structuur waarin de verschillende onderdelen op harmonieuze manier samenwerken. Deze structuur – die onpersoonlijk en abstract is – noemen de Grieken het ‘goddelijke’.

Met de opkomst van het christendom treedt er een radicale breuk op. De abstracte kosmische orde neemt de gedaante aan van een concrete persoon: Jezus Christus. Met de woorden van de apostel Johannes: Het Woord is vlees geworden. Nu, de gedachte dat het goddelijke mens zou worden, was voor de Grieken de ‘waanzin ten top’. Daarom spreekt Ferry over een radicale breuk.

Maar dan krijgen we te maken met een tweede breuk. De moderne mens bouwt niet meer op God maar beantwoordt op eigen kracht de vraag naar de werkelijkheid. Theorie is niet langer het ‘zien van het goddelijke’ maar is ‘het zelf orde scheppen’. De mens neemt de gigantische taak op zich om de werkelijkheid te ordenen. Ferry laat zien hoe radicaal de breuk is: de moderne mens neemt de plaats in van de godheid. Hij is god geworden.

Ferry is van mening dat we op geen enkele manier terug kunnen naar het verleden. Naar het christelijke of naar het moderne denken. Hij gelooft in waarden die boven de mens uitstijgen, zoals ‘rechtvaardigheid’ en ‘liefde’.’

Herman Dooyeweerd

‘Herman Dooyeweerd benadrukt dat de ontwikkeling van de westerse cultuur in hoge mate beheerst wordt door religieuze motieven. Het woord ‘religie’ gebruikt hij hier in een brede betekenis: het gaat om de ‘diepste motieven’ of ‘grondmotieven’ van een cultuur. Je kunt deze motieven vergelijken met de wortels van een boom: je ziet ze meestal niet maar ze bepalen wel hoe een boom groeit. Hetzelfde geldt voor grondmotieven: je ziet ze meestal niet maar bepalen wel hoe een cultuur zich ontwikkelt. Dooyeweerd onderscheidt vier grondmotieven. Ik haal er twee uit: het christelijke en het moderne of humanistische.

We beginnen met het christelijke grondmotief. Dit wordt samengevat in de woorden ‘schepping’, ‘zondeval’ en ‘verlossing’. Schepping: God is de oorsprong van de hele werkelijkheid. Hij heeft de mens en de wereld geschapen. De mens mag leven en werken in de gerichtheid op de Schepper en in nauwe verbondenheid met de medemens. Zondeval: in de filosofie is veel discussie over het kwaad in de wereld. In het christelijke denken vindt het kwaad zijn oorsprong in het hart van de mens: de mens die zich van God afkeert en zich van zijn medemens vervreemdt. Verlossing: de verlossing vindt haar oorsprong in een persoon: Jezus Christus.

Het moderne grondmotief kan samengevat worden in de woorden ‘natuur’ en ‘vrijheid’. Dit motief vindt haar oorsprong in de Renaissance waarin de nieuwe mens centraal staat. De nieuwe mens wil zich niet onderwerpen aan God, maar wil zichzelf vormgeven zoals een kunstenaar zijn materiaal vormgeeft. De nieuwe mens treedt de natuur met een andere houding tegemoet. In positieve zin gaat het om het beheersen van de natuur als speelveld van de menselijke vrijheid.

Herman Dooyeweerd markeert op heldere wijze zijn eigen positie. Hij stelt dat wetenschap en filosofie naar hun aard nooit neutraal kunnen zijn. Hij komt er expliciet voor uit dat zijn denken gedreven wordt door het christelijke grondmotief.’

Evaluatie

We zien een hoge mate van overeenstemming tussen Szerszynski, Ferry en Dooyeweerd. Ze laten zien dat er radicale veranderingen hebben plaatsgevonden in de geschiedenis van onze cultuur. Szerszynski duidt deze als ‘transformaties van het sacrale’, Ferry als fundamentele breuken in het ‘zien van het goddelijke’ en Dooyeweerd als de opkomst van ‘religieuze grondmotieven’.

Alle drie de denkers laten zien dat de verandering van het christelijke naar het moderne denken niet zomaar als ‘onttovering’ beschreven kan worden. Ferry karakteriseert die herordening scherp als ‘de mens is god geworden’.

De drie denkers pleiten ieder op hun eigen manier voor herstel van ‘transcendentie’. Transcendentie is de erkenning van een ‘hogere werkelijkheid’ die boven de mens uitstijgt. Ferry pleit voor ‘transcendentie zonder god‘, Szerszynski voor herstel van een verticale as, en Dooyeweerd voor de belijdenis van een transcendente Schepper.

Szerszynski en Dooyeweerd verwerpen beide de hiërarchische ordeningen van het moderne denken. In het bijzonder die tussen wetenschap en religie, tussen het seculiere en het sacrale. De visie van Dooyeweerd kunnen we misschien wel als ‘omkering’ karakteriseren. In zijn visie maken religieuze opvattingen het bedrijven van wetenschap juist mogelijk.

Het sacrale in de gezondheidszorg

De verkenning in de filosofie heeft ons geleerd dat de betekenissen van de begrippen ‘sacraal’ en ‘seculier’ sterk veranderd zijn bij de overgang van het christelijke naar het moderne denken. Wat betekent dit voor de gezondheidszorg?

De gezondheidszorg staat voor geweldige uitdagingen. De vraag naar zorg neemt nog steeds toe. Het aantal ouderen zal de komende vijfentwintig jaar haast verdubbelen. Het aantal mensen, dat professionele zorg kan geven, zal naar verwachting afnemen. En ondanks alle vooruitgang in de zorg liggen er nog steeds grote problemen op het gebied van welzijn en zingeving.

Zou het kunnen dat deze uitdagingen op de een of andere manier te maken hebben met de herordening van het sacrale? Zou het kunnen dat onze omgang met gezondheid religieuze trekken heeft? Zou het kunnen dat de sleutel tot dit soort uitdagingen niet ligt in het meetbare (wetenschap), het beheersbare (techniek) en het verhandelbare (economie), maar in het sacrale dat zich niet laat meten, beheersen en verhandelen?

Er zijn goede argumenten om in dit verband woorden als ‘sacraal’ en ‘religie’ te gebruiken. In de gezondheidszorg gaat het juist om de vraag naar het ‘goede leven’, om de vraag naar zin, om de vraag naar ‘laatste zekerheden’. En dat zijn religieuze vragen. Daarnaast blijkt dat we alles over hebben voor onze gezondheid. Dat geldt voor het handelen als individu en het handelen als samenleving. Ik geef een voorbeeld. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het ‘ruimen’ van honderdduizenden geiten, varkens en koeien in de westerse wereld een vorm van ritueel offer is; het gunstig stemmen van de god van de gezondheid. Ook dit fenomeen kunnen we nauwelijks anders dan ‘religieus’ typeren.

Ik kom terug op mijn vraag: Kent de zorg religieuze trekken? Ik wijs op vier fenomenen: sacralisering van de medische wetenschap, sacralisering van de markt, sacralisering van het leven en sacralisering van het individu.

1. Sacralisering van de medische wetenschap. We vertrouwen meer op medische zorg dan op niet-medische zorg zoals pastorale zorg. We geloven dat de medische wetenschap ons ‘aards heil’ kan bieden.

2. Sacralisering van de markt. In overeenstemming met het moderne sacrale geloven we dat de waarde van behandelingen op economische wijze bepaald worden. We geloven dat de markt leidt tot lagere kosten en betere kwaliteit.

3. Sacralisering van het leven. In onze samenleving draait alles om perfectie: in onze lichamelijke verschijning, ons psychisch functioneren, onze sociale relaties en onze spirituele ontwikkeling. Elke afwijking van dit perfecte beeld is ongewenst en wordt als ‘medisch’ probleem gezien dat de gezondheidszorg moet oplossen.

4. Sacralisering van het individu. Het gaat om het individuele zoeken. De moderne mens geeft vorm aan zijn of haar eigen leven, er is sprake van self-fashioning. Maar hoe kunnen al die zelf-vorm-gegeven individuen nog een samenleving vormen?

De verschillende fenomenen staan op gespannen voet met elkaar staan, vormen dubieuze coalities en hebben ongewenste neveneffecten. Ik geef u enkele voorbeelden.

Er is een geweldige spanning tussen de sacralisering van het leven en de sacralisering van het individu. Het ideaal van perfectie maakt het bijzonder moeilijk om in positieve termen te spreken over ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Voor hen is geen plaats in het ‘nieuwe Jeruzalem van de perfecte mens’. Alles wat ze te geven hebben – en: zinvol leven heeft toch ook te maken met geven! – verdwijnt achter de afwijking of beperking. Ook de medische wetenschap reduceert hen tot hun ziekte of gebrek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zingeving een groot probleem is.

Maar er worden ook dubieuze coalities gevormd. Als elk individu ‘zijn of haar eigen leven wil vormgeven’ zal dit leiden tot nieuwe zorgvragen. De markt zal hier graag op inspelen en zal de consument ‘uitnodigen’ om hiervan gebruik te maken. Sunny Bergman maakt in haar documentaire Beperkt houdbaar pijnlijk zichtbaar hoe een ‘sacrale markt’ het ‘sacrale leven’ van meisjes en vrouwen exploiteert om borsten, vagina’s en andere delen van hun lichaam te laten verbouwen. En zij worden er niet beter van.

Ten slotte wijs ik op enkele neveneffecten. Marktmechanismen in de zorg kunnen inderdaad leiden tot een verbetering van kwaliteit én verlaging van kosten. Maar we moeten beseffen dat diezelfde mechanismen leiden tot de creatie van nieuwe producten, een stijging van het aantal verrichtingen, en een maximalisatie van het inkomen van enkele geprivilegieerde groepen. Ik betwijfel of we daar op zitten te wachten. Ik kan het niet laten om op te merken dat de gezondheidszorg – ondanks het feit dat er veel geld omgaat – geen markt is. Het gaat namelijk niet om een economische transactie tussen twee gelijkwaardige partijen maar om een morele relatie tussen twee ongelijkwaardige partijen.

Mocht deze analyse juist zijn, dan moeten we het sacrale in onze cultuur problematiseren. Dan moeten we aandacht geven aan de vraag naar de zin, de waarde van niet-medische zorg, de grenzen van de markt, de omgang met het niet-perfecte en het ‘samen’ van de samenleving.

Het sacrale in innovatie: een casus in de gezondheidszorg

Laten we na al deze filosofische beschouwingen eens naar de praktijk gaan kijken. En wel naar een innovatie in een psychiatrisch ziekenhuis. Een casus die ik van binnenuit ken.

Het oude ziekenhuis bestond uit een groot aantal specialisaties bestond. De activiteiten waren verdeeld over pakweg tien klinische afdelingen, vijf deeltijdgroepen en tien poliklinieken. De dia geeft weer wat er soms gebeurde. Een patiënt meldde zich aan bij een polikliniek (1). Uit het eerste of tweede gesprek bleek dat hij of zij daar niet hoorde. Er volgde een verwijzing naar de volgende polikliniek (2). Na daar een poosje behandeld te zijn, werd de patiënt opgenomen in de kliniek (3). Daarna vond er een dagbehandeling plaats (4) om vervolgens weer naar de polikliniek doorverwezen te worden (2). In het ergste geval kreeg de patiënt elke keer een nieuwe behandelaar en kwam hij of zij bij steeds weer op de wachtlijst.

Het oude ziekenhuis werd dus gekenmerkt door het ontbreken van continuïteit van de zorg en de slechte werking tussen professionals. Daarom werd voorgesteld om de verschillende afdelingen op te heffen en deze onder te brengen in zogenaamde zorgprogramma’s. U ziet de nieuwe aanpak op de dia. Een nieuwe patiënt wordt na een eerste gesprek doorverwezen naar een zorgprogramma, bijvoorbeeld depressie, ouderen of psychose. De patiënt krijgt een vaste behandelaar die hem of haar behandelt onafhankelijk waar deze zich bevindt: de poli, de deeltijd of de kliniek. Ook zorgt de behandelaar er voor dat er geen wachttijden zijn.

De zorgprogramma’s werden in een periode van twee jaar ingevoerd. Hoe moeten we deze innovatie begrijpen? Waarom verliep de invoering van de zorgprogramma’s gesmeerd? Laten we eens dezelfde perspectieven toepassen die we bij de interpretatie van het Tweeluik van Messiaen gebruikt hebben.

1. Structuur van de innovatie. De implementatie van de zorgprogramma’s leidde tot grote veranderingen in de zorg, de organisatie van de zorg en bijdrage van de ondersteunende afdelingen. Met een gedetailleerde analyse – wat ik nu niet zal doen – kunnen we al die veranderingen goed in beeld brengen.

2. Intenties van professionals en managers. Om hierin inzicht te krijgen hebben we de life stories van een aantal leven van het management team in kaart gebracht. Ik geef twee voorbeelden.

Manager A vertelde dat zijn ouders kerkelijk en maatschappelijk zeer actief waren. Hij heeft tijdens zijn jeugd een sterk gevoel voor ‘rechtvaardigheid’ meegekregen: opkomen voor mensen die maatschappelijk uitgestoten worden en opkomen voor mensen die onderdrukt worden. Tijdens zijn opleiding in de psychiatrie keerde hij zich tegen de trend om vooral aandacht te geven aan de psychische problemen van de upper class. Hij is van mening dat de schaarse middelen in de zorg vooral ingezet moeten worden voor patiënten met een zware psychiatrische problematiek.

Professional B is opgevoed in een omgeving met ‘christelijke waarden en normen’. Het gezin waar hij uitkwam had een meer ‘humanistische oriëntatie’. Hij heeft geleerd ‘het beste van het leven te maken’, ‘voor zich zelf te zorgen’ en ‘om te gaan met mensen met een handicap’. Hij kiest bewust voor zorgprogramma’s omdat die mensen ondersteunt om zoveel mogelijk ‘zelfstandig door het leven te gaan’. Hij signaleert dat een van de valkuilen van zijn vak is dat je je richt op klachten en problemen. Hij is van mening dat je je het bij mensen met langdurige beperkingen moet richten op de dingen die goed gaan, moet versterken wat mensen kunnen.

3. De context van de innovatie. In deze innovatie hebben meerdere partijen buiten het ziekenhuis een rol gespeeld. Ik laat dit element nu liggen.

Opvallend was de geweldige gedrevenheid die de verschillende zorgprofessionals en managers aan de dag legden om deze innovatie te implementeren. Een gedrevenheid die veel verder ging dan een ‘professionele motivatie’. Ik geef één voorbeeld. Sommige zorgprogramma’s konden alleen gerealiseerd worden in nauwe samenwerking met andere zorginstellingen. Professional C zette zich hier met hart en ziel voor in. Op een kritisch moment in dit proces heeft hij – op een vroege zondagmorgen op de fiets – een brief gebracht naar alle raden van bestuur waarin hij zijn ongenoegen uitte over de stagnatie in de samenwerking. Hij deelde een ‘brevet van onvermogen’ uit aan alle bestuurders (incl. zijn eigen baas). Eigenlijk was die brief zelfs een ‘motie van wantrouwen’. Hij ‘kon niet anders’ en zou de consequenties dragen.

Waarom slaagde deze innovatie? Omdat de professionals en managers gedreven waren door waarden die zij vanuit hun jeugd hadden meegekregen en bereid waren om daarvoor forse offers te brengen.

Theoretische modellen

Ik stelde zojuist de vraag: Hoe moet je deze innovatie begrijpen? Er zijn in de literatuur meerdere modellen. Op deze dia ziet u de belangrijkste. Ik licht er een uit: de SCOT-benadering: Social Construction of Technology. De boodschap van deze benadering is dat sociale processen een belangrijke rol spelen in het ontwerpen en implementeren van innovaties. Eén van de grondleggers van deze stroming is collega Wiebe Bijker van deze faculteit. Als we de zojuist besproken innovatie met dit model zouden onderzoeken dan zouden andere interessante aspecten naar voren komen. Zoals de invloed van verschillende sociale groepen.

Deze modellen kunnen we het beste omschrijven als een ‘familie van modellen’ die elkaar deels overlappen en deels aanvullen. De specifieke bijdrage van het door mijn gebruikte model – het Normative Practice Model dat door een aantal christelijke filosofen is ontwikkeld – is de aandacht voor de normatieve aspecten van de zorgpraktijk en de diepste overtuigingen van menselijke actoren.

Onderzoeksprogramma

In de literatuur is weinig aandacht voor de diepste overtuigingen van de verschillende actoren in het innovatieproces. Het is gewoon een witte vlek in dit veld van onderzoek. Samen met Wiebe Bijker doe ik onderzoek op het gebied van gebied van religie en innovatie in de gezondheidszorg. Het gaat om de ‘religieuze constructie’ van techniek. Samen met Friso den Hertog werk ik aan het implementeren van dit soort innovaties.

Ik begeleid als eerste of tweede promotor enkele promovendi:
Eelco van den Dool: een proefschrift over spiritualiteit en innovatie.
Michiel van Well: een proefschrift over de invloed van religie op innovatie in de gezondheidszorg.
Er is een promotieplaats voor onderzoek naar een gezondheidsmonitor voor geestelijk gehandicapten.

Conclusies

Ik ben begonnen met de vraag: Hoe verhouden religie en samenleving zich tot elkaar? Wat is de relatie tussen het sacrale en het seculiere? Ik kom tot de volgende conclusies:
De relatie tussen religie en samenleving, tussen het sacrale en het seculiere is bijzonder complex. In de loop van de geschiedenis hebben zich verschillende herordeningen voorgedaan.
Elke opvatting over het sacrale en het seculiere wordt uiteindelijk bepaald door een religieuze visie op de orde in de werkelijkheid.
In de moderne gezondheidszorg zien we vier sacrale fenomenen: de medische wetenschap, de markt, het leven en het individu. Deze fenomenen staan met elkaar op gespannen voet, gaan dubieuze coalities aan, en hebben ongewenste neveneffecten.
De uitdagingen van de gezondheidszorg vragen om een problematisering van het moderne sacrale. Het gaat om herstel van transcendentie en streven naar symmetrie.
Empirisch onderzoek laat zien dat diepste overtuigingen van individuele actoren een grote invloed hebben op het innovatieproces.
Dit soort innovaties kunnen met verschillende modellen beschreven worden. Het normatieve praktijkmodel geeft in het bijzonder aandacht aan de verschillende normatieve aspecten van de zorgpraktijk en aan de diepste overtuigingen van individuele actoren.