Auteur: Niek Schuman
De verwarring over Israël wordt groter en groter. Is dat bij ieder weldenkend mens al het geval, bij veel christenen is die verwarring des te groter naarmate zij al bij de benaming ‘Israël’ op het probleem stuiten: welk ‘Israël’, de notie of de natie? Ja, ik weet het, zó is het te kort op formule gebracht. Toch zit daar hoe dan ook de kern van het probleem. Ik heb er geen antwoord op. Ik wil wel aan die verwarring uiting geven en er een paar kanttekeningen bij maken. Langs die weg probeer ik er toch wat greep op te krijgen, hopelijk samen met wie zich in het ene of het andere herkent.
Ik begin met een fragmentarische schets van de wijze waarop met name noties als ‘Sion’ en ‘Jeruzalem’, soms ook ‘Israël’, in de liturgie figureren. Als vanzelf komen we dan uit bij de bijbelse schriftuur, van Mozes, profeten en psalmen, zo goed als die van evangelisten en apostelen. De rode draad door die alle heen blijkt een universalistisch gekleurde verwachting te zijn van dat wat nog komen moet, van een einde dat een einder is, gegrond in een fundamenteel ‘nog niet’. In de theologie dient daarvoor de term ‘eschatologie’. Hoe verhoudt dit zich tot de overtuiging bij een groeiend aantal Joden en (vooral evangelikale) christenen, dat de bedoelde bijbelse uitspraken nú, dáár, in dát land, bij dát volk, bezig zijn in vervulling te gaan?
Daarna geef ik aan de hand van enkele citaten een (eerste) signalement van een actueel Joods boek dat mij sterk heeft getroffen. Het werd door Tony Judt ‘een belangrijk boek van een zeer moedig man’ genoemd. Maar Judt zelf werd tot aan zijn dood (kort geleden) her en der als zelfhatende Jood getypeerd. Zal dat oordeel ook het deel worden van de auteur Avraham Burg? Het is niet te hopen. Naar mijn besef komt zijn pleidooi voor een ‘ander Israël’ en voor een ‘nieuw judaïsme’ met universalistische trekken, verrassend dicht bij de wijze waarop bijbel en liturgie het visioen oproepen van het ‘andere’ Sion en het ‘nieuwe’ Jeruzalem – niet hier, maar dáár: aan de einder van de geschiedenis.
Toekomstperspectief als kritisch contrast
Sion als de hoogste der bergen, Jeruzalem als centrum van de wereld, Israël als eersteling en representant van heel de volkerenwereld, zij figureren in de liturgie van de kerk als beloften van een toekomst vol heil en zegen. Meer dan ooit in het liturgisch jaar, is het speciaal de tijd van Advent waarin dit visioen geproclameerd en bezongen wordt. Als klaroenstoten klinken in het Missaal juist op deze adventszondagen zulke profetische heilswoorden al direct bij de opening van de viering of later bij de communie. Het driejarig leesrooster van het Missaal, en in navolging daarvan ook dat van het Dienstboek, bieden voor de adventstijd de ene lezing na de andere uit heilsprofetieën als die van Jesaja (die vooral), Micha en Zefanja. De volkeren trekken op naar Jeruzalem, om te leren hóe met elkaar in gerechtigheid en vrede te leven. Zij worden daarin onderwezen door het onderricht dat vanaf de Sion over hen neerdaalt:
Laten wij opgaan naar de berg van de Eeuwige,
naar het huis van Jakobs God:
dan zal hij ons zijn wegen wijzen,
en wij zullen zijn paden bewandelen!
Want uit Sion zal het onderricht uitgaan,
het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem.
(Jesaja 2:3)
Hetzelfde universalistisch gekleurde perspectief, expliciet gebaseerd op het begin van Jesaja 2, wordt opgeroepen in Gezang 23 van het Liedboek voor de Kerken:
Het zal zijn in het laatste der tijden,
dat de berg van de tempel verheerlijkt zal staan…
De lieddichter, Jan Wit, noemt in zijn toelichting de passage uit Jesaja 2 ‘een stralende profetie van gerechtigheid en vrede’, die ‘nieuwe verhoudingen tussen de mensen en de volken’ vereist. Frits Mehrtens, die er een bijzondere melodie bij creëerde, liet zich daarvoor naar eigen zeggen inspireren door de visionaire ‘smidse-in-hope’ uit de derde strofe:
En een smidse van ’t huis onzes Heren
maakt het zwaard tot een ploegschaar, de speer tot een zicht.
Niemand zal meer een wapen hanteren,
maar zij groeten elkaar in het heldere licht
van de waarheid die eindlijk zal dagen
over mensen van zijn welbehagen.
(Gezang 23:3)
Nu kan het ‘vierhuis’ niet zonder het ‘leerhuis’, net zo min als andersom trouwens. Met andere woorden, het is nuttig en nodig om goed te letten op de context waarin zulke heilvolle en veelbelovende passages in de Schrift zijn geplaatst. De bewuste heilsprofetie van Jesaja 2:2-5, volgt op een uiterst kritisch openingshoofdstuk van het boek Jesaja, dat op zijn beurt de ouverture is van de verzameling ‘Latere profeten’ (Jesaja tot en met Maleachi). Het is een aanklacht die gericht is tot een Sion en Jeruzalem die in feite hun roeping hebben verloochend. Hemel en aarde zijn daarvan huiverend getuigen (Jesaja 1:2). Het doet wonderlijk aan dat deze onomwonden aanklacht gevolgd wordt door het genoemde heilsvisioen. Nog wonderlijker lijkt het te zijn, dat ook het vervolg van dat heilsvisioen weer uitermate kritisch gesteld is, met name in Jesaja 3:
Jeruzalem is gestruikeld, Juda gevallen:
hun woorden en handelen keren zich tegen de Eeuwige,
zij tarten hem in zijn luisterrijk aanschijn!
(Jesaja 3:8)
Om op het eerste gezicht de verwarring nog te vergroten: deze zo kritische profetische tirade krijgt in Jesaja 4 weer een radicaal heilvol vervolg met de tekening van een hernieuwd Sion en een gereinigd Jeruzalem. Zij het wel ’te dien dage’ (Jesaja 4:2). Kort op literaire formule gebracht: de heilsvisioenen aan begin en eind vormen een inclusie van de profetische maatschappijkritiek daar tussen in.
We stuiten daarmee op een typerende trek in alle profetische geschriften. De visionair getinte woorden over een toekomst van vrede en gerechtigheid fungeren als positief tegenbeeld van de negatieve werkelijkheid in de dagen van het profetische optreden zelf. Kortweg: eschatologie is profetie. Toegepast op passages uit de adventsliturgie: het licht dat het messiaanse koningskind uit Jesaja 9 zal brengen, belicht juist zó heel kritisch de actuele situatie. Hetzelfde geldt van de overbekende heilsprofetie uit Jesaja 11 en van vele vergelijkbare toekomstwoorden. Het wenkend perspectief van wat ‘te dien dage’ verwacht wordt, fungeert in contrast daarmee als kritiek op de werkelijkheid ‘van onze dagen’. Andersom gezegd: het ‘nog niet’ van het heden wordt onomwonden blootgelegd in al zijn falen en feilen. Maar niet zonder de verwachting van die andere realiteit, daar aan de einder.
Goed wijd land aan de overzij
Hierover nadenkend, stuitte ik op een gegeven dat mij sterk intrigeert. In de ‘boeken van Mozes’, de Tora, is hij allereerst een hele woestijntocht lang de voorganger van ‘het volk Gods onderweg’ naar het beloofde land. Toch zal hij er zelf geen voet zetten. Hij ziet het alleen, en hoe! Hij ziet het in zijn totaliteit, met ongebroken oog, uit de verte, vanaf de berg. Het is een bekende vertelling, daar in het slothoofdstuk Deuteronomium 34, van grote schoonheid en diepzinnigheid. Maar er is nog iets. Mozes is ook degene die in de Tora tot in details toe voorschriften doorgeeft ten behoeve van het liturgische en ceremoniële leven in het beloofde land. Men zou toch welbeschouwd in al die passages (vooral in het boek Leviticus) namen als ‘Sion’ en ‘Jeruzalem’ verwachten. Toch komen we ze daar nergens tegen. Het gaat zoals het Mozes zelf vergaat: alles wat wordt gezegd en in het vooruitzicht gesteld, houdt het karakter van het visioen zelf, iets dat niet vastgelegd, laat staan voorgoed gelokaliseerd zou kunnen worden.
Deze visie klinkt ook door in liederen uit het Liedboek. Interessant is Gezang 123, als adventslied bewust geënt op de thematiek van een universalistisch gekleurde adventstijd. Thomas Naastepad heeft hier in vijf strofen niet minder dan negen bijbelplaatsen samengebracht onder de noemer ‘Jeruzalem’ als moederstad van de volkeren. Maar let wel: het is nog een visioen in de verte:
De naam des Heren nadert reeds van verre,
Jeruzalem, ga op de heuvel staan;
Hij tooit u met de heerlijkheid der sterren,
gij, kroon der schoonheid, hef uw bruidzang aan.
(Gezang 123:1)
De meeste liederen in deze geest staan in het Liedboek gegroepeerd in de rubriek ‘koninkrijk Gods’. Dat, zoals we wel weten door alleen maar even naar buiten te kijken, nog niet gerealiseerd is. Daarom bezingen wij het alvast, in beeldtaal. We zingen van de gezegende stad Jeruzalem en van Sion, moederstad om lief te hebben – maar altijd nog als land aan de overkant (Gezang 260-265). Na een blok liederen er tussen in gaat het weer verder: over de grote zomer die komt (Gezang 288) en over een land van louter licht – zij het nog steeds: aan de overzij, aan de andere oever van de Jordaan als doodsrivier (Gezang 290). Hetzelfde klinkt in diverse liederen van Huub Oosterhuis door. Zo bezingt het tafelgebed Kom over ons met uw geest de weg van ‘Jezus van Nazaret, uw Joods kind’,
Die ons voorbeeld werd (…)
Die ons leerde gaan op de oude weg van uw liefdeswoord
naar een goed wijd land, waar de dood niet heerst
In dat blok er tussen in gaat het over sterven en dood, over standhouden in de tijd en volharding in een wereld vol onrecht en oorlog (vooral vanaf Gezang 271). Zo sluit het inderdaad aan bij het voorafgaande en het volgende. En het is geen toeval dat juist hier de liederen staan die bij gedenkdagen als Allerheiligen en Allerzielen passen: het ís nog niet zo ver, het komt aan op volharding in dit sterfelijk bestaan, in het spoor van wie zijn voorgegaan.
Het speels gekleurde visioen van Gezang 265 zet daarbij de toon. Willem Barnard heeft dat prachtig gedaan in zijn lied over het nieuwe Jeruzalem, waar bijbelse en na-bijbelse geloofsgetuigen in een eindeloze rij de straten vullen. Vooral het laatste hoofdstuk van de Schrift, Openbaring 21, inspireerde hem daarbij. De laatste strofe vat dit letterlijke heimwee figuurlijk samen:
Jeruzalem, mijn vaderhuis,
mijn moederstad, wanneer
zal ik u zien? Wij zijn op reis
naar u en naar de Heer!
(Gezang 265:21)
[Citaten Miskotte:
In Bijbels ABC, Amsterdam 1966(2e druk). Ontstaan in begin van de oorlog, 1941, heruitgegeven in 1966.
Het langste hoofdstuk daarin is h. 11: ‘Verwachting’. M. begint dat hoofdstuk met de opsomming van 7 diepzinnige ‘oerwoorden’ zoals ‘eeuwigheid, heelal, natuur, religie, deugd’ – die in de Schrift zó ontbreken. En dan: dit ontbreken, dit afwijzen zelfs van ónze oerwoorden ‘houdt het allernauwste verband met de …verwachting (163).
- Door het ganse Oude én Nieuwe Testament luiden de adventsklokken over de avond van het wereldjaar’ (163). Gevolgd door lange serie teksten/passages als die uit Jesaja 2, 9, 11, 25; Ps. 72 etc.
- Het heidendom heeft geen verwachting, omdat het geen doelgerichte tijd kent, omdat het geen Weg ziet en van geen weg weet’(165).
- De Messias is gekomen, maar Hij komt weer, in Zijn Toekomst. Het Rijk, Zion, etc., ‘zie het komt terug, de tekenen komen weer als tekenen der toekomst, want de beloften zijn vervuld en – neen, er is toch nog een deel te vervullen overig! De vrede nam nog geen intrek noch in de wereld, noch in ons hart’ (167).
- Dan uitvoerig over ‘de Dag’ (Zef. 1:14vv.). Het gaat er om stand te houden metterdáád, ‘tot van de andere zijde een licht doorbreekt boven dag- en nachtzijde der geschiedenis (Jes. 42:16; Zach. 14:6v.)’ (177)
- De verwachting, de actie van het verwachten, mag zich sterken aan de tekenen, d.i. aan die werkelijkheden, die naar de láátste Werkelijkheid verwijzen (…)’. (178)
Zo dus ook in Als de goden zwijgen. Over de zin van het Oude Testament, Amsterdam 1956. Speciaal 221vv.- P. 221 het citaat dat ik opnam in Drama. Direct daarna over het lijden van die mensen die leven in een ‘huis zonder vensters naar de laatste dingen’ (221).
En dan zijn laatste preek (!) op 20 december 1970 = laatste adventszondag. In boekje De weg der verwachting, ed. K.A. Deurloo e.a., Baarn 1975, 12-23. Over Genesis49:18, ‘Op uw bevrijding wacht ik, o HEER’ (Jacob, leunend op het uiteinde van zijn staf… ).Enkele keren daarin, als hoofdmotto: in elk vervulling zit weer de kiemkracht van de belofte. Van dat wat nog niet ontbloeit, onthuld, ontdekt is.
- Voorbeelden van liederen: Liedboek + Lit. Gezangen: accent op verwachting/toekomst
- In dit verband: vooral passages uit Apc. (maar ook Jes. 25) op Allerheiligen en Allerzielen: zij al wel, wij verwachten nog
- Dan naar Miskotte: verwachting als messiaans ferment; citaten
- Dan naar boek Burg. Via Jes. 19:23vv.?
slot
Nee, ik heb geen antwoorden. Ik heb wel vragen en een aantal overwegingen daarbij:
- Om welke reden zouden we Israël anders moeten beoordelen dan bv. Servië met zijn ‘zuiveringsacties’ in Bosnië of Kosovo?
- Ja, wij hier in Europa zijn diep medeschuldig aan de Sjoa, na de eeuwenlange ‘catechese van verguizing’ van christelijke zijde. Maar moet dit besef ons, ook generaties van nu, het zwijgen opleggen als we flagrante schendingen van volkenrecht, verdrijvingen, etc. zien – resp. als we wél accepteren dat Iran met de ene sanctie na de andere onder druk wordt gezet geen atoomwapens te produceren, maar zwijgen over de voldongen feiten die Israël op dit punt gerealiseerd heeft.
- Wij zijn (eindelijk) gaan inzien dat wij alleen via ‘Israël’ de Schriften kunnen verstaan, die van Tenach, maar niet minder die van evangelisten en apostelen. Zijn wij het aan dat inzicht dan ook niet verplicht de eschatologische kritiek van Jesaja en andere profeten, zo goed als de universalistische visie van Paulus volstrekt serieus te nemen?