De Schreeuw

Bij de dood van Albert Hoekstra. => For the Translation into English

 

Misschien wel een van de meest intense schilderingen uit de kunstgeschiedenis is ‘De schreeuw’ of in het Noors ‘Skrik’ van Edvard Munch. De lucht met de ondergaande zon, het water, het landschap alles schreeuwt in felle kleuren, en het grijpt het figuurtje zo aan dat hij in vertwijfeling zijn handen voor zijn oren houdt en zijn mond openspert in een geluidloze en woordeloze kreet van het hart.
De indruk is verpletterend. Zo was het ook op 5 september jl., toen de tijding uit Sri Lanka kwam dat Albert was overleden. Dan schreeuwt het in je van ontkenning, verbijstering en van rauwe pijn. Het sterkst bij jou, Annemarie, bij u mevrouw Hoekstra, bij Judith, René bij Peter Paul, bij de familie, maar zovelen delen in deze schreeuw, vrienden, collega’s, broeders en zusters van de Nederlands Gereformeerde Kerk en zoveel meer.
Bij het schilderij vraag ik mij af tot wie is de schreeuw gericht? Of is het een schreeuw ‘ins blaue hinein’? En maakt het uit? Ik denk aan de Israëlieten die verdrukt werden in Egypte, en hun pijn en machteloosheid naar de hemel schreeuwden, zonder dat dat nu direct gericht was tot iemand. Maar dan zegt de HEER ‘Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden.’ (Ex 3,7) Wie is dat, de HEER? Dat moest Israël dan nog ontdekken. Maar is Hij het niet die Zichzelf noemt ‘Ik zal er zijn’? of liever ‘Ik ben erbij!’

Waar was Hij dan, die 5e september? Wàs Hij er wel bij? En ìs Hij er nog steeds? Is Hij bij hen die in verdriet achterblijven? Zeker, zulke vragen zijn gerechtvaardigd, maar voor die vragen stellen eerst iets anders.
In onze wereld zijn er dingen die ontzettend mis zijn. Dat weten we allemaal. Daar hebben we het TV-journaal en de kranten niet voor nodig. We zijn iets kwijt geraakt, namelijk het paradijs. Daarom zien we dood en verderf om ons heen, haat en egoïsme. We zijn het paradijs kwijt en zullen het ook nooit meer terug kunnen winnen. Wat overgebleven is de zucht, het verlangen in ons hart naar het verloren paradijs. Daarom strijden we tegen onrecht en ongelijkheid. Daarom legt ons hart zich niet neer bij leven dat is afgebroken terwijl er nog zoveel potentie in zat. Van energie, van delen van passie en liefde, van liefde voor mensen, van liefde voor het leven, van leven ten dienste van harmonie, leven van en door geloof… Als daarvan nog zoveel voorradig was.
Is het alleen een zucht van wanhoop en een schreeuw van angst? Je zou het denken, want er is geen weg terug naar de hof ven Eden. Maar er is wel een weg vooruit.

Leg het schilderij van Munch eens naast de woorden uit hoofdstuk 8 van Paulus brief aan de Romeinen. Is hier niet treffend weergegeven wat we daar lezen:
‘de hele schepping zucht en lijdt als in barenweeën.’ Het zijn de barensweeën van Gods nieuwe schepping.
En niet alleen de schepping zucht en leidt, zegt Paulus, maar ook wij net als het vertwijfelde figuurtje dat zijn handen voor zijn oren houdt, wij die als voorschot de Geest van God hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring en de verlossing van ons sterfelijk bestaan. Niet dat Munch dat zag, maar hij voelde misschien dieper dan menig gelovige de schreeuw van de schepping in nood, die golft door de lucht, het land en het water. Ook wij zuchten. Ook wij lijden. Maar niet alleen passief.

In de studeerkamer van Albert hangt boven zijn bureau een citaat van Anselm Grün (uit het boek Met Hart en Zinnen) gecombineerd met een citaat van H. Fische Carl. ‘Een mens die niet in staat is om te lijden, kan zich ook niet meer verheugen. “Waar niets meer wordt doorstaan is ook geen groot geluk.” Hier is lijden niet passief, iets dat je overkomt, maar, door te huilen, te treuren, het verdriet en het leed toe te laten in je leven lijd je. Ons leven verarmt en onze gevoelens vervlakken als het ons niet meer raakt.
Terug naar de vraag was Hij, die zich aan Mozes bekend gemaakt heeft als ‘Ik ben er bij’, was Hij erbij? Vollediger zou zijn naam weergegeven zijn als ‘Ik ben er bij, zoals Ik erbij zal zijn.’ Want het hòe, dat moet elke keer maar weer afgewacht worden. Het hòe bepalen wij niet. Hij laat zich niet vastleggen in onze vooronderstellingen en onze wensen en eisen. Wij zien Hem graag als degene die ellende voorkòmt, maar Hij gaat met ons door de ellende heen. Ja mèt ons.
Want we weten niet alles over deze God en we kunnen Hem niet narekenen, maar het citaat van Anselm Grün zou ik ook op Hem willen toepassen. ‘Een God die niet in staat is om te lijden kan zich ook niet meer verheugen.’ Misschien een vermetele uitspraak, maar deze God bekijkt het lijden niet op en afstand, maar in zijn Zoon Jezus Christus kunnen we zien dat Hij zich vereenzelvigde met ons lijden, en diep doordrong in deze schepping die schreeuwt. Hij stopte zijn oren niet toe en deed zijn mond niet open en onderging de volle zwaarte van het lijden van deze wereld. ‘denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet Hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis.’ (Heb 12,2)
Hij treedt in onze machteloosheid en onze wanhoop, en in zijn liefde zijn we verenigd.
Maar niet alleen om met ons onder te gaan, maar ook om met ons door de barensweeën heen te gaan en ons zicht te geven en ons toegang te verschaffen tot Gods nieuwe wereld.
Hij is met ons verbonden, hier en nu, midden in het lijden, midden in de dood, en zelfs de dood kan ons niet van zijn liefde scheiden.
Daarom heeft de schepping hoop gekregen, ook wij hebben hoop gekregen. Hoop in de verdrukking dat we bevrijd zullen worden uit de slavernij van de vergankelijkheid. (Rom 8,20vv)
Vrijheid en luister wordt Gods kinderen geschonken. Albert leefde ervan en leefde en genoot er ook hier al van met volle teugen.
De schreeuw is niet het laatste woord. Het laatste woord is vreugde. Vreugde en verwondering! Verwondering dat het onze stoutste dromen overtreft.

 

Richard C. Vervoorn

 

P.S. De originele Duitse titel die Munck zelf aan dit schilderij gaf “Der Schrei der Natur” brengt het nog dichter bij de hele schepping die zucht en lijdt, waarover Paulus spreekt in Romeinen 8,22.

Edvard Munch, "Skrik" 1893

Edvard Munch, “Skrik” 1893