Auteur: Niek Schuman
Engelen zijn in het psalter opvallend schaars aanwezig. In twee psalmen is er sprake van ‘De engel des Heren’: Psalm 34:8 en 35:5 en 6. Daarnaast worden er nog op één plaats in het psalter (wel op een heel belangrijke plaats) beschermengelen vermeld. ‘Zij zullen jou op handen dragen, zodat je je voet niet aan een steen zult stoten’, Psalm 91:11v. In twee andere psalmen moeten engelen als ‘sterke strijders, volvoerend zijn woord’, de Eeuwige uit alle macht loven: 103:20v. en 148:2. Dat zal zogezegd een soort repetitie voor Kerst zijn.
Dit is geen grote oogst. Je zou denken: hier in deze ’theo-poëzie’, in deze bundel met geloofsgedichten vol verbeelding, vervoering en gevleugelde woorden, krijgen engelen als hemelse boden volop de ruimte. Maar nee, het psalter is er dus zuinig mee. Toch, wát er gezegd wordt is wel ‘veel-zeggend’. Om dat toe te lichten, maak ik een omweggetje langs twee relevante gegevens over het psalter als zodanig.
Verdichting en co-texten
1. Meer en meer blijkt dat de psalmen niet los door elkaar heen staan, in willekeurige volgrode. Ze zijn gegroepeerd, gesorteerd. Eén van de technieken van die groepering was in feite een vorm van kralen rijgen (‘concatenatio’ is de deftige term). Met behulp van woordherhalingen, stijlverwantschap en thematische verbindingen werden de psalmen aaneengeregen, verbonden met een soort literaire zwaluwstaarten. Dit was ook bedoeld als memo-techniek ten behoeve van gebruikers die vaak niet lezen konden, maar des te beter memoriseren. Dat geldt trouwens ook voor alfabetische psalmen zoals Psalm 34: het ABC als hulp pro memorie.
De genoemde bijeenplaatsing naar thema zien we hier terug in Psalm 34 en 35. De vermelding van de engel in het eerste lied, dat ene woord dus, haalt het andere uit: de dubbele vermelding van de engel in het tweede lied. Dit keer daardoor ook zoals vaker gebeurt met het effect van de versterking, die door de verdichting van dezelfde woorden toch al bereikt wordt. Tot zover over de directe context.
2. Daarnaast is er de co-text. Diverse psalmen bevatten lyrische en elegische echo’s van ingrijpende gebeurtenissen die we (soms) kennen uit de overige oudtestamentische geschriften. De uittocht uit Egypte is het meest bekende voorbeeld. Maar er zijn meer reminiscenties, de ene gemakkelijker herkenbaar dan de andere. Sommige psalmen kunnen we feitelijk beschouwen als een soort bloemlezing in poëzie-vorm.
Hizkia en Sanherib
Naar mijn overtuiging is dat laatste ook in Psalm 34 en vooral 35 het geval. Ik kijk eerst naar Psalm 34. Een alfabetisch lied, zoals gezegd, en dat wijst vaak op een teneur die we ook kennen uit boeken als Spreuken en Sirach. De teneur is die van een ‘chokmatische’ spiritualiteit, waarin emotionele en meer rationele ervaringen en gedachtenuitingen goed samengaan. Deze zijn alle op echt geordende wijze op een rij gezet. Wie de psalm goed leest, ontdekt al gauw dat (ook) hier op beheerste wijze zeer ingrijpende emoties en gebeurtenissen tot uitdrukking worden gebracht. Dat de rechtvaardige uit al zijn rampzaligheden gered wordt, is eerder een gehoopte dan een ervaren werkelijkheid (vers 20)! De ingehouden woede om het tegendeel gloeit achter dit soort teksten op. Maar ze zijn ook weer niet alleen maar uit de lucht gegrepen.
Die vaststelling gaat terug op het bewuste vers over de engel van de Eeuwige, op dat wat er direct aan voorafgaat, en dan nog eens op het slot van de psalm. Vers 8 luidt:
De engel des Heren strijkt neder,
legt zijn wacht rondom wie hem vrezen.
In vers 7 was al aandacht gevraagd voor de korte vertelling over een verdrukte die tot de Eeuwige geroepen had en van die zijde ook antwoord gekregen had:
Hij had hem bevrijd uit al wat hem kwelde.
Aan het slot van de psalm wordt in vers 23 dit thema nog eens bij wijze van samenvatting opgehaald en, ook hier, geïntensiveerd:
De Eeuwige gaf het leven aan zijn dienaren terug.
Hier lijkt Psalm 34, tot in de woordkeuze toe, te herinneren aan het verhaal over de belegering van Jeruzalem door Sanherib in de dagen van koning Hizkia, 701 vóór Christus. Juist in deze vorst herleefde een tijdlang de messiaanse ‘Davidsdroom’; dat weten we uit de profetieën van Jesaja. In het boek van dezelfde profeet staat in hoofdstuk 36 en 37 het verhaal over Sanheribs belegering en snorkende taal voor de muren van Jeruzalem. We kennen het verhaal ook uit 2 Koningen 18 en 19 en, zij het anders en vooral meer toegespitst, uit 2 Kronieken 32. En er is nóg een versie, die van Sanherib zelf.
Sanherib-prisma
Het beroemde Sanherib-prisma beschrijft de successen van de veldtocht die deze Assyriër ondernam, onder meer tegen Samaria (met succes), Lachis (met groot succes), en Jeruzalem (met een plotseling afgebroken belegering). Maar dat laatste vertelt de grootvorst natuurlijk niet. Wel het volgende:
Sanherib, de grote koning, machtige koning, koning der wereld, koning van het land Assur en koning van de vier hoeken der aarde, krachtdadige herder, lieveling der grote goden, bewaker van het recht, die…(enzovoort enzovoort).
Wat Hizkia betreft, die Judeeër die zich niet boog onder mijn juk, zesenveertig van zijn vestingsteden (…) nam ik in. Hemzelf sloot ik op in Jeruzalem, zijn residentie, als een vogel in zijn kooi. (…) Ik verkleinde zijn grondgebied..
Van inname van Jeruzalem maakt zelfs dit Assyrische document geen melding. De belegering werd opgeheven, zo veel staat wel vast. Waarom? Omdat volgens 2 Koningen 19 en Jesaja 37 de engel van de Eeuwige toesloeg en in één nacht hondervijfentachtigduizend man dodelijk trof. Volgens 2 Kronieken 32 verdelgde ‘een’ engel uit naam van de Eeuwige alle vorsten en krijgers. Hoe dan ook, Jeruzalem werd ontzet, Hizkia en de zijnen ontkwamen. (Lachis en andere grote steden werden wél verwoest en platgebrand.)
Psalm 34:8 lijkt hierop te zinspelen, op de ironische manier die een wijsheidsleraar eigen was. De engel des Heren legt zijn wacht over wie de Eeuwige respecteren! Psalm 35:5 en 6 spreekt meer de krijgshaftige taal van een Sanherib zelf, maar ook hier niet zonder ironie. Sanherib had de God van Jeruzalem bespot op de wijze zoals hij de goden van andere volkeren bespot had, 2 Kronieken 32:19. Welnu, zingt Psalm 35:5 en 6:
Laat hen (onheilstichters) worden als kaf op de wind
– en de engel van de Eeuwige die hen voortjaagt –
donker zij hun weg, langs de steilten
– en de engel van de Eeuwige die hen achtervolgt.
Sanherib trok weg ‘met beschaamd gelaat’, aldus 2 Kronieken 32:21. En dat horen we terug in Psalm 35:4 en 5:
Dat beschaamd worden, te schande gezet
wie het hadden gemunt op mijn leven,
dat zij afdruipen met schade en schande,
die onheil voor mij hadden bedacht!
Zo staat hier de Ik van David voor de Ik van Hizkia. En die staat weer voor elke Ik aan wie op haar of zijn eigen wijze zo’n ervaring van de reddende engel ten deel kan vallen. Zij het meestal, dat wel, in de wildernis van het bestaan. De derde en laatste plaats in het psalmboek die echte beschermengelen noemt, is immers Psalm 91:10-13. En dan zitten we volop In de wildernis. Want inmiddels heeft Psalm 88 en 89-slot geklonken: de absolute sterfelijkheid van de mens en het einde van elk Davidisch koningschap. Na die ‘knik’, zo niet breuk in het psalter, die klacht over de condition humaine, volgen psalmen ‘van’ Mozes (Psalm 90), over de mens in de wildernis (Psalm 91) en over de sabbat als een nieuw begin in tijd en ruimte, zoals Gerrit van Ek dat zo mooi heeft beschreven (Psalm 92). <1>
Noten
1) G. van Ek, Tijd en ruimte: een studie over Psalm 92, Zoetermeer 2002
Interpretatie 15 (2007) 11-12