Auteur: J. Riemersma
En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerlling, en hij doopte hem.
Hand.8:38
Rembrandt: De Doop van de kamerling, (1626) Museum Catharijneconvent, Utrecht
Tot voor enkele decennia hing dit paneel nog gewoon in een huiskamer ergens in het Twentse land. Totdat de heer H.L.M. Defoer, conservator van het toenmalige Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, op bezoek ging bij een oude dame om een houten beeld te bekijken, en bij die gelegenheid het schilderij boven haar secretaire herkende als … een echt Rembrandt. Het is een typisch jeugdschilderij: de kleuren zijn nog basaal en de figuren hier en daar wat houterig. Maar als wij dit schilderij goed lezen, valt er veel te leren: het is nl. een echt protestants schilderij!
Ietwat rechts van het centrum zien wij de opengeslagen Bijbel in de handen van een bediende: Filippus legt eerst het Woord uit en daarna vindt de Doop plaats. Hij voegt dus de Doop bij het Woord! Typisch reformatorisch! Doop en verkondiging zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de gereformeerde dooppraktijk week men bewust af van de lijn van Rome. Op de synodes te Wezel, 1568, Dordrecht, 1578, Middelburg, 1581 en ’s Gravenhage, 1586 gold het principe: geen doop zonder prediking des Woords. In het midden van de Gemeente! Het gebeurde voortaan niet meer achter in de kerk of in een aparte doopka- pel, maar binnen de dooptuin in de directe nabijheid van de kansel.
Het handgebaar van Filippus doet dan ook denken aan dat van een dominee die het voorhoofd van een dopeling besprenkelt. In afwijking van de Bijbeltekst, maar in aansluiting bij de in de tweede helft van de 16e eeuw gegroeide iconografische traditie, zijn de beide hoofdpersonen niet afgedaald in het water. Het ontbreken van een vijver of bassin wordt hier kennelijk niet als een gemis gevoeld. De kamerheer knielt geheel gekleed voor Filippus. Elke gedachte aan een onderdompeling wordt door Rembrandt uitgesloten, alsmede ook elke mogelijkheid van bijgelovige associaties. Filippus haalt nl. het doopwater van dezelfde plaats als de hond links beneden, kennelijk zonder het sacrament te ontheiligen. Rembrandt stemt hier letterlijk overeen met de karakteristieke formulering van art. 34 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat God bevo- len heeft om te dopen “alleen met reynen water”, d.w.z. niet met gewijd, maar met gewoon water.
Maar wat moet die Ethiopische minister nu met zo’n warme bontmantel in die hete woestijn? Hier spreekt de Hollandse historieschilder van die tijd: Rembrandt wilde duidelijk maken, dat deze kleurling rijk en welgesteld was. Hij was immers de schatbewaarder van de Kandake! En in de Gouden Eeuw waren het alleen de rijken, die zich zo’n bontmantel konden veroorloven. Maar waarom een witte mantel? Wit is de kleur van de reinheid: de Doop symboliseert immers de afwassing van de zonde. Hiermee correspondeert het commentaar van Jacobus Revius, die in een sonnet in zijn “Over-IJsselsche Sangen en Dichten” (Deventer, 1630) schreef:
“Syn wterlijcke huyt bleef wel gelijcke swert,
Maer witter als de sneeu wiert hy aen syner sielen.”
En dan valt ook die opvallende gordel om zijn middel op z’n plek: Deze man die in geloof – de armen gekruist – de Doop ontvangt, mag nu opstaan tot een nieuw leven …”(Efeziërs 6:14).
En hij vervolgde zijn weg met blijdschap, op weg naar de Stad waar alle gezaligden “met witte gewaden” het Lam aanbidden en prijzen!
Bronnen
H.L.M. Defoer, ‘Rembrandt van Rijn: De Doop van de kamerling’, Oud Holland, Jaargang 91 nr. 1/2.
Christian Tümpel, Rembrandt, Amsterdam 1986.
Robert Schillemans, Bijbelschilderkunst rond Rembrandt, Utrecht 1989.
Willem L. Meijer: Kleinood en aanstoot De Honderdguldenprent en andere bijbelse historiën van Rembrandt, Leiden 1995.
Het citaat uit de N.G.B. komt uit het toenmalige kerkboek: De CL Psalmen Davids (enz) mitsgaders De Formulieren der Ceremonien (enz) ende Kercken-Orden. Tot Leyden/ By Lowijs Elzevier / 1617.
Noot
Wat de “besprenkeling” betreft, is het nuchtere commentaar van Calvijn n.a.v. Hand. 8 interessant. Hij stelt dat het verschil tussen onderdompeling en besprenkeling slechts een uiterlijk onderscheid is, waaraan men zich niet al teveel gelegen moet laten liggen.