Waarom en hoelang

Auteur: Simon Kadijk

Als mensen getroffen worden door zwaar lijden, dan kom je in een rouwproces. Eigen aan dat rouwproces is, dat je vragen gaat stellen. Waarom overkomt mij dit? Waarom overkomt mij dit nu? Waarom laat God dit toe; welke bedoeling heeft God hiermee?

Het helpt natuurlijk helemaal niet als je probeert te troosten door zulke vragen te beantwoorden. God zal er wel zijn bedoelingen mee hebben is meestal geen antwoord. Daar kun je ook weinig mee, als je dan niet weet welke bedoeling. Met ‘waarom’-vragen stellen en proberen te beantwoorden kom je meestal niet verder dan in een cirkel ronddraaien. Elke keer weer speelt de film zich in je hoofd af en beleef je hoe het allemaal is gegaan en hoe het je is overkomen. Het kan een vicieuze cirkel worden. Die cirkel rondgaan kan op zich een lijdensweg en een lijdenstijd zijn. Troosten is dan soms meer zwijgen dan spreken. Meer er zijn, dan er praten.

Volgen zonder vragen?

Ik vraag me af of Jacqueline van der Waals gelijk heeft als ze in Gezang 293 dicht ‘Leer mij volgen zonder vragen’. En verder ‘zie, ik vraag u niet: waarom?’ Volgens mij gaat het er vooral om hoe je de weg vindt in die vraagzoektocht. Daar vind ik Jacqueline wel heel sterk:

Wil mij als een kind behand’len,
dat alleen de weg niet vindt:
neem mijn hand in uwe handen
en geleid mij als een kind.

Psalm 13

Het viel mij op, dat David heel andere vragen stelde toen hij in zwaar weer verkeerde. Leest u Psalm 13 maar eens.

  1. Voor de koorleider. Een psalm van David.
  2. Hoe lang nog, HEER, zult u mij vergeten,
    hoe lang nog verbergt u voor mij uw gelaat?
  3. Hoe lang nog wordt mijn ziel gekweld door zorgen
    en mijn hart door verdriet overstelpt, dag aan dag?
    Hoe lang nog houdt mijn vijand de overhand?
  4. Zie mij, antwoord mij, HEER, mijn God!
    Verlicht mijn ogen, dat ik niet in doodsslaap wegzink.
  5. Laat mijn vijand niet roepen: ‘Ik heb hem verslagen,’
    mijn belagers niet juichen omdat ik bezwijk.
  6. Ik vertrouw op uw liefde:
    mijn hart zal juichen omdat u redding brengt,
    ik zal zingen voor de HEER, hij heeft mij geholpen.

Bijna de helft van deze Psalm bestaat uit vragen. Vragen die letterlijk heel essentieel zijn, vragen die raken aan Davids wezen. Dag in dag uit voelt hij zich moederziel alleen. De vijand staat op het punt om te winnen. David merkt niets meer van de HEER. En toch komt hier niet de ‘waarom’-vraag op tafel. Hij stelt die andere vraag. Hij vraagt tot wanneer. Niet één keer, niet twee keer, niet drie keer; maar zelfs vier keer achter elkaar vraagt David: Hoe lang nog? En direct er achteraan: kijk naar mij en geef mij nu eens antwoord, God!

Hoe lang nog?

De eerste twee vragen gaan erover, dat David niets meer merkt van God. Hij weet, dat God er is en daar vertrouwt hij ook op (vs 6). Maar nu lijkt het wel alsof de HEER hem niet meer wil zien. God is hem toch niet vergeten? Waarom kijkt de HEER de andere kant op? De volgende twee vragen gaan over Davids eigen situatie. De vijand wordt steeds machtiger. David staat op het punt om te bezwijken. HEER, waar blijft u nou? Hoe lang duurt het nog voor u ingrijpt? Straks roept de vijand nog, dat hij gewonnen heeft. Dat kan toch niet. Hoe lang moet ik hier nog verdriet over hebben? Het verdriet groeit boven zijn hoofd.

Als een kind

Kinderen kunnen dat ook vragen: mama, hoe lang duurt het nog? Papa, zijn we er al bijna? Datzelfde proef ik bij David. Hoe lang nog? Vragen van vertwijfeling en verlangen door elkaar heen. Zoals een kind, dat op de gang staat omdat het zich misdragen heeft. Mag ik weer binnen komen? Hoe lang moet ik op de gang staan en mag ik u niet zien, denkt het. Het kind vraagt wel en zeurt misschien zelfs, maar het is er wel van overtuigd, dat hij met zijn vragen aan het goede adres is bij zijn ouders. Dat zie ik ook bij David.

Waarom verlaat u mij?

In Psalm 22 stelt David wel de ‘waarom’-vraag. De situatie lijkt erg op die van Psalm 13.

2 Mijn God, mijn God,
waarom hebt u mij verlaten?
U blijft ver weg en redt mij niet,
ook al schreeuw ik het uit.

3 ‘Mijn God!’ roep ik
overdag, en u antwoordt niet,
’s nachts, en ik vind geen rust.

Woorden die Jezus in de mond neemt als hij aan het kruis hangt. In zijn moederstaal, het Aramees, roept hij zijn vader aan: Eli, Eli, lema sabachtani? Een vraag waarop hij geen antwoord kreeg. Wij weten het antwoord. Moest de Christus niet lijden? Hij leed om ons. Omdat God hem heeft verlaten, zijn wij nooit meer verlaten zegt het avondmaalsformulier. Dat zien we niet altijd. Dat ervaren we niet altijd. Maar we mogen wel met de volgende Psalm van David zeggen: De HEER is mijn herder, mij ontbreekt niets. Het is genoeg, dat Hij onze herder is. Want zelfs als onze weg gaat door een donker dal of door een dal vol schaduw van de dood zoals de HSV zegt, dan is de Herder bij ons. Ondertussen mogen we zeggen: hoelang nog? (vergelijk Openbaring 6:9-10)

Verschenen in Opbouw 55/07, 1 april 2011, 24-25
Illustratie: Christus op de olijfberg door Paul Gaugain (1889).