Liturgie onderweg

Auteur: NIek Schuman

1. Uitbeelding van verbeelding

Er zijn heel wat omschrijvingen en definities te geven van wat we onder ‘liturgie’ zouden kunnen verstaan. Ik houd het wat dat betreft kort: liturgie is uitbeelding van verbeelding. Daarmee bedoel ik de liturgie als het geheel van vormen die uitdrukking geven aan dat wat tenslotte nog geen oog heeft gezien en geen oor nog gehoord heeft: het ‘vriendelijk Aangezicht’ en de Stem van de levende God zelf. We moeten het altijd weer en nog steeds doen met een ‘verbeelding’ daarvan. We doen dat met allerlei vormen van uitbeelding van die verbeelding, met taal en met symbolische tekens, met muziek en met beweging, met rituele handelingen en met momenten van stilte. Juist omdat het uiteindelijk dan toch om zoiets
‘onvoorstelbaars’ gaat, kunnen we niet fantasierijk genoeg zijn in onze pogingen het in de verbeelding op te roepen.

Naar mijn overtuiging is dat de reden waarom in een en hetzelfde bijbelboek het oerverhaal van goddelijke bevrijding (de uittocht) wordt gevolgd door een nauwgezette beschrijving van de liturgische plaats van samenkomst (de tabernakel).
Dat laatste kan er niet mooi genoeg uitzien, met veel geuren en kleuren, omdat het eerste niet vaak genoeg kan worden gevierd. Tussen die twee delen in staat dan nog als het middenpaneel van een drieluik het onderricht in de Tien woorden en andere rechtsregels. Dit middenpaneel heeft zelf trouwens ook, als geheel en in diverse onderdelen, een liturgische structuur (de scène bij de Sinai).

Vooral tegen de achtergrond van dit bijbelboek Exodus is men gaan spreken van de christelijke (messiaanse) gemeente als ‘volk Gods onderweg’. Onder liturgische belichting is dat in elk geval een goede aanduiding. De liturgie vierende gemeente van alle tijden en plaatsen is inderdaad steeds maar onderweg naar het beloofde land van vrede, gerechtigheid en ‘heelheid van de schepping’. Zij wordt belichaamd door die voorganger op de weg, door Mozes, die steeds maar naar voren blijft wijzen, naar dat land in de verte. Hij had jhwh dringend gevraagd: ‘Mocht ik toch oversteken en het goede land zien aan de overzijde van de Jordaan, dat goede bergland, met de Libanon!’. Maar ook hij zal er geen voet in zetten. Hij zal het alleen even zien: ‘Toen beklom Mozes, vanuit de velden van Moab, de berg Nebo, de top van de Pisga, in het zicht van Jericho, En jhwh liet hem heel het land zien’. De oude ziener, vriend van de Eeuwige, moet als een echte visionair heel het land (!) hebben gezien. Immers, ‘zijn oog was niet uitgeblust, zijn kracht was niet geweken’ (zie respectievelijk Deuteronomium 3:25 en 34:1 en 7. Dat gold voor Mozes. Dat geldt steeds weer voor wie als Mozes de weg van de liturgie gaat.

‘Als Mozes’, zei de Utrechtse hoogleraar liturgiewetenschap Wegman bij zijn afscheid, ‘is de kern van de liturgie. Zij viert wat al is geschied in de Mensenzoon; zij kijkt uit naar wat nog niet is, het land en de messiaanse tijd. In de tussentijd is er de tijd van gebed, om alert te zijn naar dat moment van de komst van de Heer’. Ik voeg er aan toe: in die tussentijd gaat het er om die belofte en verwachting uit te beelden in allerlei vormen van verbeelding. Om in gedachtenis te houden wat tallozen vóór ons hebben gezegd en gedaan. Al diegenen die ons zijn voorgegaan op de weg naar de belofte, zonder het beloofde al te hebben verkregen (vergelijk Hebreeën 13:7 en 11:39; zie verder hoofdstuk 10 in
dit boek).

2. De weg van de liturgie

Als de evangelist Lucas op zijn beurt gaat schrijven over het volk Gods onderweg, in volgelingschap van Jezus Christus, doet hij dat inderdaad in de vorm van een groot reisverhaal. Zijn relaas begint in de tempel te Jeruzalem, waar zijn eerste deel ook weer eindigt (Lucas 1:9v. en 24:52v.). In het tweede deel breekt de beweging uit tot ver buiten de grenzen van Jeruzalem, om vooralsnog te eindigen in het toenmalige Rome (Handelingen 1 en 28). Precies middenin nu situeert Lucas het verhaal over de Emmaüsgangers. Het is, als vertelling over de gemeente onderweg (Kleopas en elk ander!), een verhaal met heel veel spirituele en theologische diepgang. Maar de vertelling van Lucas 24:13-35 is naar mijn besef toch vooral een ‘spiegelverhaal’ over de weg van de liturgie zelf.

Het begint met het gesprek over ‘alles wat voorgevallen was’. Kleopas en die ander delen in elkaars ervaringen van hoop en vrees inzake het grote messiaanse visioen. Terwijl zij daarover spreken, beter nog: doordat zij daarover spreken, verschijnt Jezus hun op de weg. Maar zij herkennen hem nog niet. In de tweede scène breekt de herkenning nog steeds niet helemaal door, maar later (vers 32) zullen zij erkennen dat het bijna wèl zo ver was. Hun hart (zetel van begrip en keuze) ‘was brandende’ in hen, toen de metgezel hun de Schriften ging openen en hun ging uitleggen wat daarin op de Messias betrekking heeft, te beginnen bij Mozes en al de profeten. Dan komt een derde hoofdmoment: ‘Blijf bij ons, want de avond is nabij en de dag is ten einde’. Het is in feite het oergebed van alle liturgie, persoonlijk en gemeenschappelijk. ‘Blijf bij ons, Heer… ‘. Hij blijft bij hen, gaat mee naar binnen, breekt daar het brood waarover hij de zegen heeft uitgesproken, en geeft het hun. ‘Toen werden hun ogen geopend, en zij herkenden hem.’ Als hij tenslotte van hen is weggegaan, komen zij ook zelf in beweging, om terug te gaan naar de anderen en het grote verhaal met hen te delen.

Het is niet moeilijk om in deze vertelling inderdaad de weg van de liturgie terug te vinden, als weg van gedachtenis en gebed, viering en beweging. Min of meer terzijde wijs ik erop dat Lucas sterke nadruk legt op de onlosmakelijke eenheid van ‘Woord’, de opening van de Schrift, en ‘Tafel’, de zegening en breking van het brood. Een zelfde samenhang beschrijft hij in zijn tweede boek, schrijvend over de messiaanse gemeente in Jeruzalem (zie bijvoorbeeld Handelingen 2:42 en 46).

3. De weg door de tijden

Wat we in het verhaal over de Emmaüsgangers lezen op een ‘samengebalde’ manier, kunnen we ‘uiteengelegd’ terugvinden in de loop van het zo geheten kerkelijk jaar; ik geef overigens de voorkeur aan de term ‘liturgisch jaar’. Ook hier gaat het inderdaad om ‘de weg van de liturgie’, de weg die de liturgie vierende gemeente door de tijden heen aflegt. Het is een nogal bijzondere weg, niet in een cirkelbaan, maar ook niet puur in een rechte lijn. Men gebruikt hiervoor wel eens het beeld van de spiraal. Daarin zitten de telkens weer terugkerende ‘rondes’, terwijl de beweging toch steeds verder gaat. Het blijft natuurlijk een beeld, maar het is wel geschikt om aan te duiden waar het in het liturgisch jaar om gaat. Het gaat om de weg door de tijden heen (de verder gaande beweging), rondom en vanuit het middelpunt ervan (in rondes): Gods unieke heilsdaad in de uittocht uit de dood. De gedachtenis van Pasen (zie voor het begrip ‘gedachtenis’ de bijdrage van Martin Prudký in Rozpravy 1998, 18-33) is dan ook het centrum van het liturgisch jaar, terwijl er tegelijk ook een echte weg wordt afgelegd van verwachting naar voleinding. Ik geef hier een korte beschrijving van die weg.

a. Adventstijd

‘Advent’ is de korte aanduiding van de Latijnse term voor de komst van de hoge gezagsdrager in een bepaalde Romeinse provincie of zelfs het Romeinse rijk als geheel. We kunnen denken aan een soort inspectietocht, die voor de geringen zowel als voor de machtigen belangrijke consequenties kon hebben. De ellendige situatie van eerstgenoemden kon worden opgemerkt en verbeterd; machtsmisbruik van anderen (belasting-inners bijvoorbeeld) kon worden ontdekt en beëindigd. Anders gezegd: de komst van de heer, adventus domini, is aanleiding tot hoop èn vrees, verwachting èn onzekerheid. Gemengde gevoelens, kortom.

Overgebracht op de viering van de komst van Jezus als de Heer, is de adventstijd als voorbereiding van Kerstfeest een tijd van verwachting en inkeer. Psalmen en profetieën waarin die beide elementen tot uitdrukking worden gebracht, hebben in deze periode een belangrijke plaats gekregen (bijvoorbeeld Psalm 80 en 85; Jesaja 2:1-5 of 35:1-10). Het is typerend dat sommige bijbelse thema’s uit de adventstijd ook (al) in de direct voorafgaande periode een rol hebben gespeeld: voleindingstijd en adventstijd delen dezelfde gespannen verwachting! Op de laatste zondag van advent, die soms vlak vóór Kerstfeest valt, klinkt aan het begin van de viering het aloude Rorate Coeli uit Jesaja 45:8. Hier volgt een vrije weergave.

Scheur toch, o God, alle hemelen open,
daal met verlossende kracht op ons neer;
dauw overvloedig, jij hemel van boven,
stort uit de wolken een regen van recht;
open je, aarde, breek uit in bevrijding
en laat het gewas van gerechtigheid groeien!

b. Kerstfeest

Uit de liturgiegeschiedenis weten we dat Kerstfeest als ‘geboortefeest’ niet de oudste papieren heeft. Die zijn voor het feest dat als Epifanie bekend staat (zie onder c). Toch hebben beide feesten een zelfde achtergrond. Als de kentering van de kortste dag in het jaar plaatsgevonden heeft, viert de kerk de kentering van duisternis naar licht. Het is niet nodig, zoals wel gebeurt, wat schamper te spreken over die samenhang tussen ‘natuur’ en ‘openbaring’. Christelijke feesten, niet anders dan de joodse, geven uiting aan de menselijke behoefte om markeringen in tijd en ruimte (de ‘overgangsriten’) te vieren. Daar is niets tegen; we doen dat allemaal in ons eigen leven ook. Waar het wel om gaat, is om het bijbels eigene, het proprium, van zulke vieringen de boventoon te laten voeren.

Er zijn twee psalmen, Psalm 2 en Psalm 110, die onlosmakelijk met Kerstfeest verbonden zijn geraakt. Beide bezingen de heerschappij van de messiaanse koning. Indrukwekkend is het om te bedenken dat juist in kerstnachtdiensten, op een moment waarop bij velen inderdaad veel vluchtige èn risicoloze sentimenten opwellen, die goddelijke lach uit Psalm 2 weerklinkt:

Waarom zijn de volken zich zo aan het roeren,
verzinnen de natiën ijdele plannen?
Koningen der aarde komen in opstand
en machtigen zweren samen
tegen de Eeuwige en zijn gezalfde:
‘Laten wij hun banden verbreken,
laten wij hun zeggenschap verbreken!’.
Die troont in de hemel, Hij lacht,
de Grote der groten bespot hen…

c. Epifanie of Verschijningstijd

Dit feest had en heeft in de Oostelijke wereld nog steeds een belangrijker plaats dan Kerstfeest. Men kan de sporen daarvan trouwens ook in de Westelijke traditie nog wel terugvinden: men telt her en der nog altijd een groot aantal zondagen nà Epifanie. Drie thema’s zijn vanouds met deze Verschijningstijd verbonden, als een echt drieluik: de komst van de wijzen uit het Oosten (Abrahams andere zonen, zie Genesis 25:1-6), de doop van Jezus in de Jordaan, en de bruiloft te Kana. De samenhang tussen die drie thema’s is heel diepzinnig. In de Anglicaanse en soms ook in de Lutherse traditie wordt heel de periode van Epifanie afgesloten met het evangelie van de verheerlijking op de berg.

Dat laatste is een goed voorbeeld van de kernthematiek in de Verschijngstijd. Jezus verschijnt als de Christus in deze wereld, als de Zon der gerechtigheid. Heel de volkerenwereld wordt hierbij betrokken: met Abraham zouden immers alle volken worden gezegend? Met de doop in de Jordaan kiest Jezus voluit voor de weg van alle mensen. De Geest die daar op hem neerdaalt, wordt op de bruiloft te Kana ‘niet met mate’ geschonken. Om zo te zeggen: het doopwater wordt hier tot wijn.

In een lied voor Epifanie, te zingen op de melodie van de Sionspsalm 87, is dit alles tezamen zo geformuleerd:

O Jezus, Licht der wereld, volkenherder,
Gij die de sleutel zijt van Kanaän,
roep alle kinderen van Abraham
en help hen op hun lange wegen verder.

Gij ster van Bethlehem, Gij wijn van Kana,
Gij die ons uitleidt uit de doodsrivier,
Gij die verschenen zijt, wees heden hier
waar wij uw lof bezingen: Halleluja!

d. Veertigdagentijd

Het Paasfeest is zonder twijfel het meest principiële (en daarom ook het oudste) van alle christelijke feesten. Het is bovendien, niet anders dan het joodse Pesach, de kern van alle andere feesten, inclusief de wekelijks terugkerende ‘dag des Heren’. Aanvankelijk werd met Pasen heel de weg en heel het werk van Jezus Christus gevierd: zijn verschijning in de wereld, zijn prediking, zijn tekenen, zijn lijden, zijn opstanding, zijn opname in heerlijkheid aan de rechterhand van God, zijn gave van de Geest. Geleidelijk aan, in de periode tussen de tweede en de vierde eeuw na Christus, werd deze samengebalde gedachtenis uiteengelegd over enkele dagen, een hele week, twee of drie weken, en op de duur zes volle weken vóór Pasen en uiteraard Pasen zelf. Nog weer later kwam daar een extra voorstuk van drie zondagen bij, dat in sommige tradities nog altijd gepraktizeerd wordt.

Het accent komt in die voorbereidingstijd op Pasen te vallen op boetedoening, versterving en (als uiterlijke weergave daarvan) vasten. Omdat men op de zondagen niet hoefde te vasten, kwam men op het getal van zes en dertig dagen vóór Pasen (twee en veertig min zes). Om nu bij toch bij het bijbels zo symbolische getal van veertig uit te komen, werden er weer vier weekdagen bijgeteld (zes en dertig plus vier). Zo werd dan Aswoensdag al met al het feitelijke begin van de zogeheten Veertigdagentijd.

Deze periode werd voor ieder gelovige dus tot een tijd van inkeer en boete. Voor degenen die nog niet gedoopt waren, kreeg de Veertigdagentijd bovendien het karakter van catechetische voorbereiding op de doop, die dan vervolgens met Pasen (bij voorkeur in de paasnacht) werd voltrokken. Dat gegeven nu onderstreept het belang van de bijbelthema’s die gedurende de Veertigdagentijd aan de orde werden gesteld. De aanstaande dopeling, de catechumeen, doorliep aan de hand van deze thema’s als het ware heel de weg van Jezus zelf. En die weg was weer een weerspiegeling van die van Israël: de weg van veertig jaren woestijn naar het leven in het land der belofte. Het is geen wonder, voor wie onder deze belichting kijkt naar de diverse thema’s van de Veertigdagentijd, dat in die thema’s een soort compendium van het messiaanse geloof gelegen blijkt te zijn. Dit wordt nog duidelijker wanneer we ook de thema’s van het Paasfeest zelf erbij betrekken. En ik bedoel dan het Paasfeest zoals dat in drieën uiteenvalt: de gedachtenis van het avondmaal en de voetwassing op Witte Donderdag; die van de veroordeling, kruisiging en graflegging op Goede Vrijdag; en die van het zwijgen dat eens en voorgoed wordt doorbróken op Stille Zaterdag en in de Paaswake in de nacht van zaterdag en paaszondag. Al met al ontstaat zo de volgende afwisseling op de weg vóór en vàn Pasen:

(1) Schaduw Verzoeking in de woestijn
(2) Licht Verheerlijking op de berg
(3) Schaduw Uitwerping van demonen
(4) Licht Broodvermenigvuldiging
(5) Schaduw Polemiek over waarheid en leugen
(6a) Licht Feestelijke intocht in Jeruzalem
(6b) èn schaduw Lijdensverhaal (‘Mattheuspassion’)
(7a) Licht De voetwassing; ‘Klein Pasen’
(7b) Schaduw Lijdensverhaal (‘Johannespassion’)
(7c) Licht De opwekking en opstanding

Deze weg van schaduw naar licht is een weerspiegeling van de lange ‘weg van de mens’, de weg van het volk Gods door de woestijn naar Kanaän, de weg van de Mensenzoon van uiterste vernedering naar uiterste verhoging. Hoe de thema’s hiervan weer andere, menselijk zo sterk aansprekende noties kunnen oproepen, komt in § 5 aan de orde; het wordt in dit boek nader uitgewerkt in teksten van diverse aard.

e. Paastijd en Pinksteren

Het Paasfeest zelf (Paaswake, Paasmorgen) is hoogtepunt èn middelpunt van het liturgisch jaar. De woorden en rituelen die met Pasen vanouds zijn verbonden, wijzen daar nog eens ten overvloede op. Ik denk dan aan de lichtceremonie (met paaskaars en daaraan ontstoken kleine kaarsjes); aan de zogeheten doopgedachtenis (soms ook met daadwerkelijke doopbediening); aan de lange serie lezingen die begint met Genesis 1 en eindigt met Mattheüs 28:1-7; en aan de lofzeggende (eucharistische) viering van de gemeenschap rondom brood en wijn. Bij die lofzegging zou het, aansluitend bij een joodse traditie inzake de vier bijzondere nachten van Pascha, zo kunnen worden gezegd:

Wij danken U, God van hemel en aarde,
voor deze gedenkwaardige nacht
waarin Gij de duisternis van de vloed hebt verjaagd
en de dag over de aarde deed aanbreken

Wij zegenen U, God van Abraham, Isaäk en Jakob,
voor deze gedenkwaardige nacht
waarin Gij uw geliefde zoon hebt verwekt
om op uw heilige berg de weg van het offer te gaan.

Wij prijzen U, Herder van Israël,
voor deze gedenkwaardige nacht
waarin Gij uw volk uit farao’s greep hebt bevrijd
en vóór bent gegaan naar het land van belofte.

Wij loven U, God van profeten en martelaren,
voor deze gedenkwaardige nacht
waarin Gij aan ballingen een visioen hebt geschonken
en hun uitzicht hebt geboden op toekomst en leven.

Wij danken U, Vader van Jezus Christus,
voor deze gedenkwaardige nacht
waarin Gij de stilte rond uw Geliefde hebt verbroken
en Hem hebt opgewekt als eerste van velen.

Na Pasen volgen opnieuw zes weken, die één week later hun voltooiing krijgen in Pinksteren, de vijftigste dag. Heel deze periode, dus feitelijk ook Pinksteren zelf, wordt met ‘Paastijd’ aangeduid. Hier voert vijftig dagen lang het evangelie van Johannes de boventoon. (Juist in dat evangelie vallen Pasen en Pinksteren ook samen: zie Johannes 20:19-23; dit alles gebeurt op die eerste paasdag!) Wie zich met dit evangelie enigszins vertrouwd maakt, begrijpt wel waarom. Hier zijn, om zo te zeggen, alle verhalen en uiteenzettingen omlijst met het licht van Pasen. En zo horen we juist in de paastijd die even geheimzinnige als boeiende woorden waar ‘hemelse’ muziek in zit: over het brood des levens, over de weg ten leven, over wandelen in het licht en leven met de Geest der waarheid… .

Liturgisch wordt deze paastijd nog eens extra gestructureerd door op de veertigste dag na Pasen de aanvaarding van Christus’ koningschap te vieren. Dat is immers waar het op Hemelvaartsdag om gaat. In de psalm die hiermee werd verbonden (Psalm 47) hoorde men dit terug in die regels over de grote goddelijke troonsbestijging:

God voer omhoog bij gejuich als bazuinen;
Hij, Hij, de Eeuwige,
bij de stoot op de ramshoorn.
Zingt God ter ere, uw loflied bij harpslag,
zingt onze koning bij harpslag uw psalmen.
Hij is de koning, beheersend het aardrijk;
zingt God ter ere, uw wèlgevoegd harplied.
God is gebieder, beheersend de volken,
God zet zich neder ten zetel hoogheilig!

f. Richting voleinding

De tijd na Pinksteren tot de volgende adventstijd neemt bijna een half kalenderjaar in beslag. Het is liturgisch gesproken het ‘feestloze’ deel van het jaar. Juist daarom leent het zich heel goed voor wat er in een kerkelijke gemeente toch ook moet gebeuren: organisatie, catechese, activiteiten en wat dies meer zij. Maar dit betekent niet dat het liturgisch gezien een ‘richtingsloze’ tijd zou zijn, integendeel. Het is de periode na Pinksteren. Spiritueler gezegd: het is de tijd waarin de gemeente leeft in de ruimte van de Geest, creatief en fantasierijk, op weg naar de voltooiing van alle dingen.

In de Rooms-katholieke traditie wordt het einde van deze periode gemarkeerd door de gedenkdagen, op 1 en 2 november, van Allerheiligen en Allerzielen: de stoet van geloofsgetuigen, algemeen bekend of juist alleen persoonlijk, die ons is voorgegaan op de weg naar het land van belofte (vergelijk Hebreeën 11 en de vrije bewerking daarvan in dit boek). In de Reformatorische traditie is er om allerlei redenen veel verzet gegroeid tegen deze gedenkdagen. Toch heeft ‘Lutherdag’ op 31 oktober alles te maken met Allerheiligen: het gaat, steeds weer en nog altijd, om de hervorming van heel de katholieke kerk in alle tijden. Naar mijn overtuiging is het dan ook van groot belang om samen te zoeken naar nieuwe belevingsvormen van deze gedenkdagen.

De pelgrimage door het liturgisch jaar heen eindigt op de laatste zondag van het kerkelijk jaar: de zondag van de voleinding, ook wel ‘Christus Koning’ genaamd. Want hier wordt het visioen opgeroepen van het koninkrijk Gods, waarin aan de Gekruisigde alle volmacht is gegeven om recht te doen aan levenden en en doden. In protestantse kringen is het her en der gebruikelijk geworden om op deze zondag de overledenen uit eigen kring te gedenken, met enkele sobere woorden en een eenvoudig ritueel. In feite gaat het hier dus om een ‘verplaatst’ Allerzielen. Daarbij zou deze vrije bewerking van een oude Latijnse antifoon voor het afscheid van de dode dienst kunnen doen:

Mogen de engelen, boden van licht,
u naar het land van de levensboom leiden.
Mogen de martelaren, getuigen van hoop,
u vergezellen op weg naar de stad van de vrede.
Moge het engelenkoor u een welkom bereiden,
en moge u mèt Lazarus, ooit arm en berooid,
rust vinden en vreugde in het rijk van de Heer.

4. Zeven dankzeggingen door het jaar

Het is zinvol om de zeven bovenstaande liturgische markeringen van het jaar (Paastijd en Pinksteren gerekend voor twee) nog op een andere wijze de revue te laten passeren. Ik doe dat met behulp van zeven dankzeggingen, waarin heel summier de kenmerken van de bewuste liturgische periode verwerkt zijn. Daar waar een zekere traditie is ontstaan om regelmatig avondmaal te vieren, kunnen deze dankzeggingen dienst doen als begin van het zogeheten eucharistisch avondmaalsgebed. Hieronder volgt steeds eerst de tekst van de dankzegging, daarna enkele verwijzingen naar teksten en thema’s waarop ze geënt zijn en die juist in die periode gelezen en gezongen worden.

a. Adventstijd

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit,
omdat Gij ons met kleurrijke woorden
van uw profeten en evangelisten
het zicht hebt geboden op een wereld,
beschenen door het licht van uw heil:
de aarde vol van waarheid en vrede,
de hemel waaruit gerechtigheid neerziet.
Zo hebt Gij in ons verloren bestaan
grote verwachtingen gewekt:
troost voor degenen die treuren,
genezing voor degenen die lijden,
ontferming, genade en vergeving
voor allen die zich tot U keren.
Daarom, o God, met Sion op haar wachtpost,
uitziende naar de grote verlossing;
met Maria, die opgetogen
van haar verwachting getuigd heeft;
met Elisabeth en Zacharias,
verwonderd over de weg die Gij met hen ging;
en met allen die Israëls vertroosting
hebben verwacht en bezongen,
zegenen wij uw grote Naam.

Zie onder meer de ‘adventspsalm’ Psalm 85, de messiaanse profetie van Jesaja 62, en uiteraard de verhalen uit Lucas 1 en 2, met de lofzangen van Zacharias en Maria.

b. Kerstfeest

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit,
want Gij hebt in uw ontferming
van zeer hoog naar ons omgezien
tot in de diepte van ons bestaan.
Groots hebt Gij gehandeld
in de geboorte van het kind
dat “heil der wereld” wordt genoemd,
maar ook: “minste der mensen”.
Zo hebt Gij wat laag is verheven,
het geringe hoog geacht.
Daarom bezingen wij het licht
dat over de wereld is opgegaan
en de duisternis verjagen zal;
en wij voegen ons in het koor
van engelen en aartsengelen,
van al uw boden van vrede en vreugde,
als wij uw grote Naam zegenen.

Hier is nauwelijks enige toelichting nodig: het zijn enkele kerstthema’s bij uitstek die de boventoon voeren. Het begin zinspeelt bovendien op de prachtige uitspraak van Psalm 113:5 en 6: ‘Wie is als de heer, onze God, die ver in de
hoogte troont, die ver in de diepte rondziet, in de hemel en op aarde?’.

c. Epifanie of Verschijningstijd

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit,
want voorgoed en wereldwijd
hebt Gij ons en alle mensen
betrokken bij de zegening
die Gij ooit hebt uitgesproken
over Abraham en zijn geslacht.
Duisternis bedekte de aarde,
donkerheid de volkeren –
toen is uw heerlijkheid verschenen,
Sion straalde in uw licht,
haar zonen kwamen van verre,
haar dochters voegden zich bij haar,
geroepen tot nieuwe gemeenschap,
genodigd tot het grote feestmaal.
Daarom brengen wij U lof,
met engelen en aartsengelen,
en met de getuigen der eeuwen,
uit alle volkeren en naties,
van alle tongen en talen,
zegenen wij, God, uw grote Naam.

De naam van Abraham valt in verband met de relatie tussen Genesis 25:1-6 en Mattheüs 2:1-12: in Abrahams ‘heidense’ zonen keren de volken terug naar Sion. Zo gaat Genesis 12:3 in vervulling. Vergelijk verder Jesaja 60:1-7, hier gecombineerd met het eschatologische perspectief van Jesaja 25:6-12.

d. Veertigdagentijd

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit,
omdat Gij met ons meetrekt,
door alle weerbarstigheid heen,
op de lange en moeizame weg
uit ons eigen, doods verleden
naar uw toekomst van leven.
Gij draagt ons door de diepten,
beschermt ons als wij vallen;
wij mogen schuilen in uw hoede,
geborgen zijn wij in uw trouw.
De roepende mens geeft Gij gehoor:
“Ik zal er zijn” is uw antwoord
ten dage van grote benauwdheid
of in de angst van de nacht.
Daarom zegenen wij uw Naam,
met Mozes, gids in de woestijn,
met Elia, bode van uw woord,
met alle getuigen van de weg
die Gij met uw volk bent gegaan.

Hier staat de beeldspraak van de lange weg door de woestijn op de voorgrond, met zinspeling onder meer op het boetegebed uit Jesaja 63:7-19. Daarnaast klinkt vooral Psalm 91 door. Die speelt een rol in het evangelie van de eerste zondag in de Veertigdagentijd, met het verhaal van Jezus’ beproevingen in de woestijn, zie Mattheüs 4;1-11, speciaal vers 6. De gedachtenis van Mozes en Elia houdt verband met het thema van de daarop volgende zondag, de verheerlijking op de berg waar Jezus in gesprek is met Mozes en Elia, Mattheüs 17:1-9.

e. Paastijd en Pinksteren

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit.
Want wat geen oor nog gehoord,
en geen oog ooit gezien had,
wat in ons bange mensenhart
slechts vluchtig op kon komen,
als morgendauw die snel verdampt,
dat hebt Gij in die nacht bewerkt
die ons verhaald wordt door getuigen
van de eerste dag, het vroegste licht:
die nacht waarin Gij Jezus Christus
uit de doden hebt opgewekt.
Gij hebt de duisternis verdreven,
de aarde en al wat bestaat
hebt Gij voor ondergang behoed;
richting en zin hebt Gij gegeven
aan heel ons sterfelijk bestaan.
Daarom vieren en bezingen ook wij,
met de vrouwen als eerste getuigen
en met allen die hebben geloofd,
de dag die Gij, o heer, hebt gemaakt:
gezegend die komt met uw Naam!

Het evangelie van de opstanding op die ‘achtste dag’ die nog niet eerder bestond, staat nu uiteraard centraal. Het hoofdaccent valt op het paaslicht vroeg in de morgen.

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit,
omdat Gij, God van hemel en aarde,
aan de mensen adem hebt gegeven,
uw levensgeest aan wat geschapen is
tot eer en heerlijkheid van U.
Wij danken U, Koning der wereld,
om de zeven geesten voor uw troon,
die Gij uitzendt over de aarde
als boden van licht en van vuur.
Want alle vlammende protesten
tegen onrecht en leugen,
en alle vurige pleidooien
voor waarheid en gerechtigheid,
zijn het werk van uw Geest;
en alle gebeden uit de diepte,
alle hooggestemde lofzang,
zij worden naar U toegedragen
op de vleugels van de Geest.
Daarom zegenen wij uw Naam,
met Mozes, Mirjam en Maria,
met Petrus en met alle getuigen
die de Geest hebben ontvangen
en van U hebben geprofeteerd.

Het licht van Pasen wordt hier tot de vurigheid van Pinksteren, met een zinspeling op Wijsheid van Sirach 1:7. Daar staat de tekst die in de liturgische traditie zo vaak als antifoon van Pinksteren dient: ‘De geest van de heer vervult heel
de aarde. Zij omvat alle dingen en kent al wat gesproken wordt’. Daarnaast spelen de visioenen uit het boek Openbaring mee; zie bijvoorbeeld Openbaring 4.

f. Richting voleinding

Met recht en met reden, o God,
spreken wij onze dankzegging uit.
Want Gij geeft zin aan ons bestaan,
Gij gaat met ons de tijden door,
op weg naar de laatste onthulling
van uw kracht en koninkrijk,
dat Gij voorgoed bevestigd hebt
in uw geliefde, de Gekruisigde.
Gij blijft ons, ballingen, nabij,
op onze tocht door alle eeuwen
vol risico en struikeling;
Gij zult ons nimmer laten vallen,
uw hand draagt ons ook in de diepte
van dood en eenzaamheid.
Gij begeleidt ons naar het land
achter die gevreesde grens
van ons beperkt bestaan.
Daarom zingen wij het lied
dat nooit is onderbroken,
met de getuigen van de gemeente
van alle tijden en plaatsen,
met alle heiligen en alle zielen
die ons in geloof zijn voorgegaan
en hebben volhard tot het einde:
gezegend, o God, zij uw Naam!

Hier valt alle accent opnieuw op die lange weg van de gemeente, die tegelijk de weg van de liturgie is naar de voleinding toe. De stoet van getuigen uit Hebreeën 11 èn van allen die daarna volgden gaat voorop op die weg, alle heiligen en alle zielen van onze ‘eigen’ doden. Wij zijn de eersten noch de enigen op die weg!

5. Tien thema’s voor het leven

Zoals hierboven al aangeduid (zie 3d), kan men uit de psalmen, de ‘vaste’ schriftlezingen en andere teksten uit de Veertigdagentijd thema’s ontlenen die in feite voor heel ons leven ‘existentieel’ zijn. We kunnen het ook anders zeggen: geloofsthema’s die iedereen wel uit eigen ervaring en op eigen wijze zal (her)kennen, komen in die Veertigdagentijd aan de orde. En om het beeld van de weg nog één keer te gebruiken: die thema’s markeren levenswegen die tenslotte uitkomen bij dat ene hoofdthema van de Voleindingstijd, de volharding. Onder die belichting worden in dit boek teksten van diverse aard geboden. Ze zijn gegroepeerd in tien thematische groepen, die op hun beurt verband houden met psalmen, lezingen en gebeden van de zondagen in de bewuste liturgische periode. Het volgende overzicht vat dit schematisch samen.

Naam van de zondag Hoofdlezing Hoofdthematiek
‘Roept hij’ Mattheüs 4:1-11 Roepen; de woestijn
‘Gedenk toch’ Mattheüs 17:1-9 Gedenken; het visioen
‘Mijn ogen’ Lucas 11:14-28 Zien; de demonen
‘Verheug u’ Johannes 6:1-15 Hopen; het perspectief
‘Verschaf recht’ Johannes 8:46-59 Recht doen; de profetie
‘Palmzondag’ Mattheüs 21:1-9 Bevrijden; de navolging
‘Witte Donderdag’ Johannes 13:1-15 Dienen; de nabijheid
‘Goede Vrijdag’ Johannes 18 en 19 Lijden; kyrie…
‘Pasen’ Mattheüs 28:1-10 Opstaan; gloria…
‘Christus Koning’ Mattheüs 25:1-13 Volharding; de voltooiing

 

Niek Schuman, ‘Liturgie Onderweg’