Het eerste gedeelte van psalm over de hemel en de zon, over de indirecte openbaring van God bestaat uit lange zinnen en minder strakke dichtvormen. We lijken wel in een andere psalm terechtgekomen als vanaf vers 8 ineens korte zinnen, die in staccato elkaar opvolgen, een heel ander onderwerp hebben: de tora, de directe openbaring van de HERE. De korte zinnen en het strakke rijmschema onderstrepen het karakter van de wet. Hoe verschillend ook, de twee delen horen bij elkaar. Ze spelen op elkaar in. Beide handelen over “het spreken van God”, en de wet verspreidt het licht zoals de zon.
Hij heeft onder ons zijn tent opgeslagen (1)
Wonderlijk niet, dat de zon iedere dag weer opkomt en de aarde verwarmt en verlicht. God heeft voor de zon een tent opgeslagen in de hemel die hij iedere morgen jubelend verlaat om daar in de avond weer te keren. Ook daarin is de zon het beeld van de Eeuwige. Iedere morgen bij het opgaan van de zon. werd in de tempel het lofoffer gebracht. Men verheugde zich dan niet alleen over de terugkeer van het licht, maar vierde dan de verbondssluiting van God met zijn volk op de Sinaï. Het boek Exodus begint met de bevrijding van het volk Israël uit de slavernij. Dat is ook in de inzet van de tien woorden in Exodus 20. God heeft hen niet alleen bevrijd uit het slavenhuis, Hij wil met hen optrekken, Hij wil zich met hen verbinden. De Eeuwige wil onder zijn volk wonen en daarmee sluit Exodus af: “Toen overdekte de wolk de tent van samenkomst en vulde de heerlijkheid van de HERE de verblijfplaats. En de heerlijkheid van de HERE vervulde de tabernakel.’ (Exodus 40,34v) Zo hecht is de gemeenschap van God en zijn volk dat Hij onder hen zijn tent opslaat. En het volk trekt niet op als Hij niet optrekt. Zij volgen Hem in zijn wegen.
De vreugde van de wet
De wet getuigt van de gemeenschap, het verbond dat God met zijn volk maakt. Liefde voor de wet is liefde voor God. Trouw aan de tora is trouw aan de gemeenschap met Hem. De dichter van Psalm 19 wordt niet moe om in euforische woorden te spreken over de tora, omdat ook de tora een afspiegeling is van God zelf. De wet verkwikt de ziel als een beker koel water een uitgedroogde keel. Zoals God zelf als een herder zijn schapen verkwikt (Psalm 23,3). Zijn getuigenis is betrouwbaar omdat God de Betrouwbare is.
Hij heeft onder ons zijn tent opgeslagen (2)
Dat men in de Christelijke Kerk psalmen zingt, hangt voor een deel samen met dat de Vroege Kerk de psalmen zag als profetie betreffende Christus. Zo ook Psalm 19. Paulus betrekt in Rom 10 de prediking van de dag en de nacht op de apostolische prediking. En al heel vroeg zag men in de zon Christus die de hemel verliet en zijn tocht maakte op aarde naar het kruis, om zo zijn bruidsgemeente te verwerven. Is Hij niet de Zon der gerechtigheid (Maleachi 4,2/3,20), de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen (Hebreeën 1,3)? De Zoon overtreft de tora. In de tora zien we de gemeenschap van God, die onder ons zijn tent op slaat, maar dat gebeurt nog sterker in Jezus Christus. Johannes zegt ook van Hem dat Hij onder ons zijn tent op slaat (Johannes 1,14) en dat doet Hij door vlees te worden. In Hem krijgt de tora handen en voeten en een gezicht. Hij draagt de heilige wet in zijn binnenste (Psalm 40; Hebreeën 10). In Hem heeft de Gloria en de wijsheid van God ten volle gewoond. Hij is de Getrouwe Getuige die zijn volk als de Goede Herder verkwikt.
Het kyrie van de dichter
Vanaf vers 12 richt de dichter zich rechtstreeks tot God. Maar het is vanaf vers 13 dat de toon verandert. Nu het zo dichtbij is gekomen, zo persoonlijk slaat het Gloria om in een Kyrie, in een roep om Gods zuivering van zijn zonden en Gods welgevallen in de dichter. De hemel, de zon en de tora mogen dan wel een Gloria zijn, hoe zit het met de daden en de woorden van de dichter zelf? Niets blijft verborgen voor de gloed van de zon en het gebod des HEREN verlicht de ogen, maar welk mens onderkent al zijn zonden? Daarom roept de dichter tot God, want hij wil niets liever dan dat wat zijn mond spreekt en waarvan zijn hart zingt – en dat is deze psalm – dat de eer de Eeuwige toegebracht door de schepping en de tora – ook zìjn Gloria mag zijn. Want Deze is wel alles wat hij heeft: “mijn Rots en mijn Verlosser;” op wie ik kan bouwen en aan wie ik mij kan toevertrouwen.
Opbouw van 18 februari 2000, 44(04),63 en Ecclesia 97 (2006) 161-162