Johannes 20,19-23
In de afscheidsrede die Jezus voor zijn gevangenneming voor zijn leerlingen houdt is het grote onderwerp: zijn vertrek naar de Vader en de komst van de Geest der waarheid, die Hij de Andere Parakleet(*) noemt. Zijn vertrek en de komst van de Geest zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De leerlingen moeten daar niet zo bedroefd over zijn. Zijn vertrek is uiteindelijk winst voor hen, want anders kan de Parakleet niet komen. (Joh 16,7-8) De winst zit in het andere karakter van de Geest: niet gebonden aan tijd, niet gebonden aan plaats. Dat is de Mensenzoon even als elk ander mens wel. Bovendien is na Pinksteren de Heilige Geest vooral ook de Geest van Christus. In zijn Geest komt Christus weer tot zijn kerk om altijd bij hen te blijven en niet alleen de Zoon, maar ook de Vader zoekt inwoning in mensen door zijn Geest (Joh 14,18-20). Zo bereidt Jezus zijn leerlingen voor op het leven dat Hij leeft en waar zij in mogen delen. (Joh 14,19), waar zij mee verbonden mogen zijn.
Als Hij zichzelf vertoont als de Levende na kruis en opstanding gaat het in de eerste woorden aan de elf over hetzelfde onderwerp, maar vanuit een ander perspectief. De gift van de Geest is nu niet langer iets dat in de toekomst ligt, maar iets dat is aangebroken.
Als de Here in het midden van zijn leerlingen staat op de paasavond brengt Hij hun de eerste vruchten van zijn overwinning. Vrede zij U! Gelijk de Vader Mij gemachtigd heeft, zend ik ook u. Dan blaast Hij op hen en spreekt: Neemt heilige Geest! Wie jullie de zonden kwijtschelden, die zijn ze kwijtgescholden; wie jullie ze toerekenen, die zijn ze toegerekend. Zijn ‘vrede’, met nadruk herhaald, is meer dan een groet. Ze roepen de woorden in herinnering die Hij gesproken heeft onmiddellijk na de belofte van de Parakleet: Mijn vrede geef ik u, niet zoals de wereld die geeft, geef Ik het u. (Joh 14,27). Wat Hij hen gaf voor het lijden en sterven, in die nacht met zijn verwarrende emoties, geeft Hij hen opnieuw in de eerste vreugde van zijn opstanding. Maar aan vrede voegt Hij nu een andere gift toe, die een direct gevolg is van zijn overwinning op de dood. De elf hebben een nieuw doel voor zich en voor de vervulling daarvan hebben ze nieuw leven nodig. De Here zelf had van de Vader een opdracht ontvangen die Hij had uitgevoerd, zover die moest worden uitgevoerd en vervuld in zijn persoonlijke dienst op aarde. Maar al heeft Hij zijn taak volbracht, de opdracht zelf blijft bestaan en krachtens die opdracht zendt Hij nu de elf en heel de kerk om zijn dienst voort te zetten in de wereld. Zo’n opdracht kunnen ze uit zichzelf niet vervullen, net zomin als een ontzield lichaam niet in staat is de functies uit te voeren van een levend mens. Vandaar dat de woorden onmiddellijk gevolgd worden door een daad die het geven van leven uitbeeldt. Het scheppingsverhaal in Genesis 2,7 vertelt hoe de Eeuwige de mens boetseerde uit aarde en in zijn neusgaten de levensadem blies en de mens een levende ziel werd. Zo wordt de nieuwe mensheid, vertegenwoordigd door het kleine gezelschap in het bovenvertrek geïnspireerd door de opgestane Christus met de adem van het nieuwe leven. Zijn inblazen was het zichtbare teken van wat in hun hart wordt gegeven. Sacramentele woorden begeleiden dit teken: “Neemt heilige Geest”. Jezus spreekt niet over Dé Heilige Geest. De nadruk ligt niet op de persoon van de Parakleet; maar op de inspiratie van zijn leven, de kracht die uitgedeeld en gecommuniceerd wordt. Het woord dat Christus gebruikt duidt niet op een passief ontvangen van heilige Geest maar dat deze gift met een actieve inzet moet worden aangenomen. Deze Paasgift van de Geest staat in een nauwe relatie met de zending van de Kerk, zoals die grote woorden laten zien die volgen. De zaak van de kerk is de vergeving en de toerekening van zonden van mensen, een geestelijke taak die niet alleen vraagt om een geestelijke vitaliteit maar niet minder om het gezag van de goddelijke opdracht. Zoals het Ik zend u voorziet in het gezag, zo voorziet Neemt heilige Geest in de levenskracht en vreugde die voor de uitvoering van die zending niet minder noodzakelijk is.
Hoe vaak klintk het bij ons niet: ‘Wie zijn wij om daar over te oordelen.’ En dan gaat het om de levenswandel van broeders en zusters in de gemeente of over hun opvattingen. Maar als we zo redeneren dan letten we te veel op onze onbekwaamheid, die we hebben als we niet vervuld zijn met heilige Geest. Je mag rustig zeggen dat Neemt heilige Geest een uitnodiging is om deel te hebben aan het vreugdevolle leven van de drie-eenheid (zie vorige Opbouw blz.254vv). Zo mogen wij het ervaren dat we als lichaam van Christus de opdracht hebben zijn taak voort te zetten in de dienst van de verzoening. Niet ik leef, maar Christus leeft in mij (Gal 2,20) – zo ziet Paulus dat en elders zegt hij dat hij in zijn vlees aanvult wat ontbreekt aan de verdrukking van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente. (Kol 1,24) Zo zijn wij na Pinksteren Gods medearbeiders. Een vrolijker taak en een mooiere relatie is toch niet denkbaar!
(*) De Parakleet, zo noemt Jezus de Heilige Geest, voor zover die de rol van voorspraak, advocaat voor zijn kerk van Jezus op aarde overneemt. Jezus zelf blijft die rol vervullen bij de Vader in de hemel. (zie Joh. 14,16.25; 15,26; 16,7. en 1 Joh 2,1) Het woord is ten onrechte vaak vertaald met Trooster.